Rammelen aan de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

Wijsheid en/of wijsbegeerte  

• • • • • • • • • 

[K.T. Dröfe: Rammelen aan de wijsbegeerte  p. 49]

 

Descartes is ten minste twee keer door een schilder geportretteerd: de eerste keer als jongeling en de tweede keer als vijftiger (door Frans Hals). Het ene laat een frisse, levendige, onbedorven jongeman zien, het tweede toont het gezicht van een cynisch en gevoelloos mens. Onwillekeurig vraag je je af of de levenslange bemoeienis met de filosofie Descartes wel goed heeft gedaan.

 Lijkt het maar zo of is wijsheid werkelijk niet meer actueel in de wijsbegeerte? Wijsbegeerte is, mogen we waarschijnlijk wel constateren, meer en meer vervreemd van het streven naar wijsheid en geworden tot een cerebrale wetenschap waarbij het niet gaat om het juiste zijn maar om het juiste weten.

 In de persoon van Socrates, die als wijze en als wijsgeer bekend staat, vormden wijsheid en wijsbegeerte nog een eenheid. En in nagenoeg de gehele Oudheid was wijsheidsstreven aanwezig in de filosofie. In de Middeleeuwen daarentegen was de filosofie te zeer geobsedeerd door godsdienstige implicaties om veel aandacht aan wijsheid te kunnen geven en in de tijd van de Nieuwere Wijsbegeerte is, zo lijkt het wel, het wijsheidsstreven vergeten.

Als we de zaak van een andere kant bekijken, dan kunnen we vaststellen dat hij die als wijze te boek staat niet noodzakelijkerwijs de status van wijsgeer toegekend krijgt. Het meest prominente voorbeeld is waarschijnlijk Krishnamurti, een wijs man uit onze tijd (1895–1986) die, hoewel hij veel van zijn inzichten met de wereld heeft gedeeld, niet in filosofieboeken wordt behandeld.

 Wijsheid en wijsbegeerte zijn niet alleen van elkaar vervreemd, er lijken zelfs enige aanwijzingen te zijn dat zij elkaar slecht verdragen. Wat bijvoorbeeld te denken van de uitspraak van de Chinese wijze Lao Tse: ‘Aan studie doen eist dagelijks meer; aan Tao (vrij vertaald: wijsheid) doen eist dagelijks minder.’1 Geeft hij hier aan dat studie, dus ook het bestuderen van de filosofie een weinig zinvolle activiteit is? En als Boeddha beschrijft hoe hij, na iedere begeerte, onreinheid, ieder vorm van denken en beraad, iedere vorm van bevrediging, vreugde en smart achter zich gelaten te hebben een staat van uiterste zuiverheid en evenwicht heeft bereikt waarin hij het vierde stadium van extatisch schouwen deelachtig is geworden2, is de filosofie dan niet volledig uitgepraat?En wat te denken van de woorden van Krishnamurti: ‘De verering van kennis is een vorm van idolatrie. Zij zal het conflict en de ellende in ons leven niet tot oplossing brengen. Het kleed van de kennis verbergt onze steeds toenemende verwarring en zorg, doch het kan ons er nooit van bevrijden. De wegen van het verstand leiden niet naar de waarheid en haar geluk. Weten is het ongekende ontkennen3.’? Zou hij, zo vragen wij ons wat zorgelijk af, filosofische kennis van deze tirade hebben willen uitzonderen?

Maar nu de vraag: Wat is wijsheid eigenlijk? Een onwijs filosofiestudent kan deze vraag natuurlijk niet adequaat beantwoorden. Het blijft daarom bij voorzichtige,onvolledige en mogelijk onjuiste vooronderstellingen. Eerste vooronderstelling: Wijsheid is niet zo zeer een begaafdheid zoals intelligentie maar veeleer een gesteldheid zoals barmhartigheid. Tweede vooronderstelling: Uitingsvormen van wijsheid zijn o.m.: vrijheid4, inzicht5, compassie, een wakkere aanwezigheid en zachtmoedigheid. Derde vooronderstelling: Wijsheid is meer dan de som van de genoemde en ongenoemde elementen.

 

Wijsheid zal beoefend en waar mogelijk onderricht moeten worden. Ook wijsbegeerte wordt beoefend en onderricht. Gezien hun grote karakterverschil zullen deze twee actiecomplexen heden ten dage niet meer in dezelfde context kunnen plaatshebben. Niettemin lijkt er een gebied aan te wijzen waar filosofie en wijsheid weer samen zullen komen. De redenering waarmee gepoogd wordt dat waarschijnlijk te maken luidt als volgt: Filosofie heeft een tweeledig karakter. In de eerste plaats is er het l’art pour l’art-karakter, weten om te weten. In de tweede plaats kan gewezen worden op het taak-karakter van de filosofie. Zij heeft iets bij te dragen aan de wereld. Als we het namelijk hebben over ‘werken aan de wereld’6 dan kan de filosofie zich niet onttrekken aan haar verplichting dienaangaande een prestatie te leveren. De filosofie heeft niet alleen de wereld tot object, maar heeft ook door haar bijzondere positie een groter overzicht over de wereld dan welke andere discipline ook. Ten derde is er geen enkele andere wetenschap waaraan men deze taak met enige kans op succes kan toedelen. Welnu, dit zo zijnde, kunnen we met zekerheid stellen dat deze opgave niet zonder wijsheid kan worden uitgevoerd. In het werken aan de wereld zullen wijsheid en wijsbegeerte elkaar dus na vele eeuwen weer moeten treffen.

 

februari 1996

 

Noten

1. Lao Tse leefde in de zesde eeuw v.o.j. Het hier weergegeven citaat komt uit zijn boek Tau Teh Tsjing (ingeleid en vertaald door Ir J.A. Blok), Deventer 1956, vijfde druk, p.104.

2. Deze tekst is ontleend aan Woorden van den Boeddha van Ir J.A. Blok, Deventer z.j., derde druk, p.57 e.v.

3. J. Krishnamurti: Commentaar op het leven, ’s-Gravenhage 1958, eerste druk, p.35.

4. Bij vrijheid kunnen we in de eerste plaats denken aan vrij zijn van afgunst wrok, agressie (niet gelijk te stellen aan boosheid), machtsstreven, ijdelheid, hardvochtigheid, geldzucht, sensatielust, mateloosheid, angst en zo meer. Niettemin lijkt het erop dat vrij zijn meer is dan ‘vrij zijn van’.

5. Inzicht is meer dan weten. Weten is te vergelijken met het opslaan van gegevens op de ‘harde schijf’, een plaats waar ook de ethische voorschriften zijn te vinden. Inzicht is weten met je gehele persoonlijkheid. Er is een groot verschil tussen weten dat je iets te doen staat en het inzicht hebben dat je iets moet doen. Een voorbeeld: Stel, je loopt in haast door een stadspark naar iemand met wie je een zakelijke afspraak hebt. Je moet stevig doorlopen, anders kom je te laat. Midden in het park kom je een huilend driejarig meisje tegen dat kennelijk hulp behoeft. Nu zijn er ten minste drie reacties mogelijk:

a. Je negeert het ethisch voorschrift dat mensen in nood moeten worden geholpen en spoedt je naar je afspraak zonder hulp te verstrekken.

b. Je handelt uit hoofde van de categorische imperatief en ook alleen uit dien hoofde. Je neemt het meisje mee en geeft haar af bij de politie.

c. Je beseft wat er gedaan moet worden en daarom kun je gewoon niet anders handelen dan het meisje opnemen, troosten, en ervoor zorgen dat zij veilig wordt thuis gebracht. Je handelt dan uit hoofde van de innerlijke noodzaak die bij inzicht behoort. Je vraagt je niet eens af of enig ethisch voorschrift van kracht is. (Reken maar dat een meisje van drie haarfijn aanvoelt of ze door iemand uit voorbeeld b. of door iemand uit voorbeeld c. wordt geholpen, al zal zij dat natuurlijk niet onder woorden kunnen brengen.) Toen Socrates beweerde dat iemand die het Goede weet niet anders kan handelen dan overeenkomstig het Goede, heeft hij, zo wordt hier verondersteld, op inzicht in deze zin gedoeld?

6. Het is niet zo makkelijk aan dit begrip (werken aan de wereld) een goede omschrijving mee te geven zonder dat het resultaat banaal klinkt. Waar het om gaat is dat de filosofie zich zal moeten bezighouden, niet uit liefhebberij maar uit hoofde van een aan haar wezen inherente opgaaf, met ontwikkelen, corrigeren, signaleren en vorm geven van het gebeuren in de wereld. Daarbij zal de filosofie wel filosofie moeten blijven en geen praxis kunnen worden, hoe hard deze ook nodig zal zijn; de praxis ligt nu eenmaal buiten de wijsbegeerte.