Over de
geheimzinnige samenhang tussen verschijnselen |
|
|
Inleiding In dit betoog wordt een poging ondernomen onbegrepen verschijnselen in een kader te plaatsen waardoor zij wellicht, althans enigermate, bevatbaar worden. De mantieën We kennen bijna allemaal de astrologie, de Tarot en meestal ook wel de I Tjing. Er zijn tientallen zo niet honderden andere mantieën die zeggingskracht ontlenen aan zaken als insectengedrag, vogelgedrag, wolken, wind, theeblaadjes, het vallen van stokjes, gesmolten was of lood dat in water geworpen wordt, en zo meer. Dat er in het kader van de mantieën verbanden tussen verschijnselen worden gelegd, is een uitgangspunt van dit betoog. Het aardige van astrologie is dat het zeer in het bijzonder vatbaar is voor wetenschappelijk onderzoek. Ten aanzien daarvan is het bestaan van verbanden inmiddels genoegzaam aangetoond. Een geheel andere zaak is of in de astrologie de vermeende inzichten wel in alle gevallen de juiste zijn en of de beoefenaren van deze kunst wel altijd voldoende deskundigheid bezitten; opmerkingen die overigens voor alle mantieën gelden. Hiermee komen we bij de eerste stelling van het betoog: Als zoveel verschijnselen zeggingskracht hebben dan zullen alle verschijnselen wel een bepaalde zeggingskracht hebben. Voorgesteld wordt deze stelling in eerste aanleg te aanvaarden. Later mag zij evenals trouwens het gehele betoog verworpen worden. Het leest wat prettiger als men even meewandelt met de geboden redenering (niet voor lang overigens, want het verhaal is kort). We zouden op grond van deze these van álle verschijnselen mantieën kunnen maken, vooropgesteld dat we over de vereiste toegespitste interpretatiekennis konden beschikken. Welnu het voorgaande tot uitgangspunt nemend is het niet moeilijk, hoewel dat vooralsnog zeker niet gangbaar is, grafologie, handlijnkunde, gelaatkunde en iriscopie eveneens onder de mantieën te scharen; het zijn immers alle disciplines die verschijnselen aan het licht brengen op grond van andere verschijnselen. Causaliteit Er doen zich gevallen voor waarin mensen over een bepaalde kracht lijken te beschikken die hen in staat stelt dingen te beleven of te doen die, althans ogenschijnlijk, tegen de natuurkundige wetten ingaan. Voorbeelden: 1. Over vuur lopen zonder de voeten
te verbranden.
2. Youri Geller laat zaadjes op bevel ontkiemen en lepels krom trekken. 3. De magnetiseur brengt door handoplegging genezing. 4. Christus geneest à la minute de blinde en de lamme, en loopt over water (als we dit bijbelverhaal tenminste mogen geloven). Het is duidelijk dat we voor de vraag staan hoe het komt dat hier dingen aan de hand zijn die tegen de natuurkundige causaliteit in lijken te gaan. Het volgende mogen we wel aannemen: Het is de psychische gesteldheid van de vuurloper die ervoor zorgt dat hij zijn voeten niet verbrandt; het is de geestkracht van Youri Geller die hem in staat stelt lepels krom te laten trekken; het is het therapeutisch vermogen van de magnetiseur die de genezende werking door handoplegging bewerkstelligt en het zal wel het rotsvaste geloof van Christus zijn dat hem in staat stelt over water te lopen. Dat klinkt gemeenplaatselijk, maar we komen hiermee wel tot de tweede stelling van het betoog: De gangbare causaliteit kan worden overruled door vermogens die krachtiger zijn. In dit verband zij opgemerkt dat de filosoof Hume al zijn twijfel heeft uitgesproken over het absolute en dwangmatige van de causaliteit. Mantieën en causaliteit: de integratie Net als in de mantieën verschijnselen verbonden zijn met bepaalde andere (bijvoorbeeld de Tarotkaarten die financiële perikelen aankondigen of de I Tjing die waarschuwt voor een bepaalde onderneming) is in het causale denken de oorzaak met het gevolg verbonden (bijvoorbeeld de stoot van de keu met het rollen van de biljartbal) en zijn de geestkracht van Youri Geller verbonden met de kromgetrokken lepels en het geloof van Christus met het vermogen over water te lopen. Gezien vanuit het perspectief van het vierdimensionale ruimte-tijdcontinuüm vallen de verschillen in karakter min of meer weg. Al deze verschijnselen worden dan in de eerste plaats gekenmerkt door één enkel aspect: de onderlinge verbinding tussen fenomenen en het wordt onbelangrijk van welke aard deze verbinding is. Met deze constatering wordt het tijd stelling drie te verwoorden: Causaliteit, de vertelling van mantieën en de gesteldheden die causaliteit kunnen overrulen zijn alle varianten van hetzelfde fenomeen waarvan het kenmerk is dat er rechtstreekse verbanden tussen bepaalde verschijnselen bestaan. Vooralsnog hebben we enkelvoudige verbanden onder ogen gezien: verschijnsel A is met verschijnsel B verbonden. Dus bijvoorbeeld de stoot van de keu laat de bal rollen, of de Tarotkaartlegging kondigt ziekte aan, of de psychische gesteldheiing en brengt ze in een voor de andere biljarter moeilijke positie, die dan ook een falende keustoot voortbrengt, hetgeen ergernis teweeg brengt en een stoot met zich brengt die een makkelijke positie voor de eerste speler veroorzaakt, enzovoort. De Tarotkaartlegging die ziekte aankondigt, brengt ontsteltenis teweeg en leidt tot het afzeggen van afspraken, waardoor anderen teleurstelling moeten verwerken en daarom maar besluiten naar de bioscoop te gaan, enzovoort. De succesvolle vuurloop leidt tot euforie en een discussie met een andere vuurloper over de vraag hoe zoiets mogelijk is en dat weer tot te laat naar bed gaan en vermoeidheid op de volgende dag, enzovoort; reeksen dus van met elkaar verbonden fenomenen. De verschillende gebeurtenissenreeksen gaan – hoe zou het anders kunnen – door elkaar lopen, zoals de onderstaande tekening demonstreert: En de verschillende verschijnselen A zijn zelf ook weer voortgekomen uit andere. Deze bevinding leidt tot stelling vier: Alle verschijnselen van verleden heden en toekomst zijn direct of indirect met elkaar verbonden en vormen aldus één groot vlechtwerk. Als alle verschijnselen in één groot netwerk gevangen zitten, dan roept dat de gedachte op dat alles tot in de kleinste finesse vastligt (overigens een andersoortig vastliggen dan het determinisme beschrijft). En als alles vastligt valt ook uit dien hoofde het onderscheid tussen bepalen (in Tarot bijvoorbeeld de aankondiging van het naderende levenseinde) en beschrijven (bijvoorbeeld de door de grafoloog geboden karakterisering van iemands eigenschappen) weg. Laten we nog eens kijken naar een Tarotkaartlegging. De adviesvrager moet de kaarten schudden. Op zeker moment heeft hij naar zijn gevoel genoeg geschud. Als hij op dat moment de kaarten overhandigt aan de Tarotlegger, dan zou hij een voor zijn problematiek relevante kaartlegging hebben gekregen, maar als de adviesvrager op het laatste moment had besloten nog 10 seconden door te schudden had hij net zo goed een relevante kaartlegging verkregen. Wat hiervan te denken? Misschien wel dit: wat zich aan ons voordoet als keuzevrijheid (al dan niet nog 10 seconden doorschudden) is in werkelijkheid volstrekt bepaald, een bevinding die mooi past in de vooronderstelling dat alles tot in het kleinste detail vastligt. Hoe het zij, de strikte samenhang tussen de problematiek van de vraagsteller en de kaartlegging strekt zich uit tot het schudden van de kaarten. Spiegelingen Laten we even terugkeren tot de enkelvoudige verbanden; dus verschijnsel A is verbonden met verschijnsel B. Het begrip spiegeling is misschien verhelderend. De Tarotkaarten spiegelen bijvoorbeeld de naderende financiële perikelen van de advieszoeker; de lever van het schaap die werd onderzocht ten aanzien van het wel en wee van de vriend van Alexander de Grote i.c. Hephaistion spiegelt zijn naderende dood; de iriscopist ziet in de iris van zijn patiënt de lichamelijke toestand gespiegeld. Het handschrift weerspiegelt een krachtige, of een ondernemende of een intelligente persoonlijkheid en zo meer. We kunnen nu met wat goede wil telepathie een plaats geven als spiegelverschijnsel; bepaalde gebeurtenissen spiegelen zich rechtstreeks in de geest van de telepathisch begaafde mens. Misschien kunnen we het fenomeen ‘déjà vu’ eveneens als spiegeling beschouwen. Zekere ervaringen spiegelen zich onmiddellijk in de herinnerende geest van degene die dit verschijnsel ervaart. [Hiermee is natuurlijk nog niet verklaard wat dit verschijnsel oproept ten aanzien van veelal volstrekt onbeduidende gebeurtenissen en evenmin waardoor of waarom het zich bijna uitsluitend bij jonge mensen voordoet.] Dat eeneiige tweelingen eenzelfde levenspad aflopen en in veel zaken hetzelfde blijken te hebben gedaan en hebben ervaren is wel bekend. Wellicht laat zich dat nu als volgt verklaren: hun (bijna) gelijkheid kan als een (bijna) gelijke spiegel worden aangemerkt en hun gedragingen en belevingen als spiegeling. Wat nu te denken van de instinctmatige gedragingen van bijvoorbeeld vogels die op een voor de soort kenmerkende wijze nesten bouwen, eitjes leggen en bebroeden en de uitgekomen jongen blijven voeden tot zij zelfstandig verder kunnen. Zou het kunnen zijn dat in de vogel als individu net als in de eeneiige tweeling als individu een spiegel moet worden gezien voor de gedragingen? Wij mensen zijn dan wellicht ook een spiegel die veel van onze belevenissen spiegelt. In het kader van het onderhavige betoog kunnen we nu magie beter begrijpen; het is immers een kwestie van sleutelen aan het ene fenomeen (de spiegel) om elders een reactie te bewerkstelligen (de spiegeling). En de theorie verkondigd in het boekwerk “de Secret” evenals het fenomeen voortekenen zijn in te passen; in beide gevallen is er dan sprake van spiegelverschijnselen. Samenvatting Alle verschijnselen vormen één groot netwerk, dat mogelijkerwijs één muurvaste totaliteit vormt. Alle verschijnselen zonder uitzondering zijn verbonden met andere. Sommige doen zich aan ons voor als causaal en andere als aankondigend (mantie) en weer andere als causaliteit overrulend, een verschil dat in het kader van het netwerk onbeduidend wordt. Met deze paar zinnen is in feite het gehele betoog samengevat. Slot Uiteraard is het voorgaande niet meer dan een hypothese. En als daarin al enige waarheid schuilt dan kan het natuurlijk niet meer zijn dan het begin van een bepaalde filosofische benadering, die bovendien hoogstwaarschijnlijk in andere termen reeds door in deze materie geïnteresseerden is verwoord. Hoe het zij, er is dan nog veel uit te denken, uit te werken en – dat is het mooie – te onderzoeken. Uiteindelijk zullen, zo lijkt het, inzichten over de samenhang der verschijnselen een plaats moeten krijgen in de systematiek van het evolutionaire denken. |