Rammelen aan de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

Over ethiek  

• • • • • • • • • 

 [K.T. Dröfe: Rammelen aan de wijsbegeerte p. 9]

 

 De criticaster die kennis neemt van de beginselen der ethiek zou gemakkelijk tot het inzicht kunnen komen dat dit onderdeel van de filosofie hem in de gelegenheid stelt enige destructieve kritiek ten beste te geven. Hij zou, mag men veronderstellen, maar al te graag willen afdingen op haar bereik, autoriteit, toepasbaarheid en strekking. Misschien is het aardig hem het woord te verlenen:

 

 Kritiek op de ethiek 

Het bereik van de ethiek

1. De ethiek heeft betrekking op het leven op aarde, maar de aarde in het Heelal is als een zandkorrel temidden van het zand van alle aardse stranden. Zo beschouwd kan de betekenis van de ethiek niet anders dan nietig zijn.

2. De ethiek heeft betrekking op het menselijk leven, maar dit leven zelf is ongemeen hard, wreed en onmeedogend. Stelt u zich bij ieder punt van de volgende opsomming eens voor dat mensen dit anderen zouden aandoen: epidemieën, vulkaanuitbarstingen, bosbranden, aardbevingen, overstromingen, stormrampen, hongersnoden, dodelijke ziekten, geestelijke en lichamelijke gebreken, het verlies van dierbaren, een lelijk uiterlijk, mismaakte kinderen, fysieke en mentale aftakeling en ten slotte de onafwendbare dood. Het lijkt wel of ethiek hoogstens in de marge wat zou kunnen bijdragen.

 

De autoriteit van de ethiek

3. Ondanks eeuwen van discussie en bestudering komt de ethiek niet met absolute en    onbetwijfelbare gedragsnormen.

4. De ethiek kan niet wijzen op gezag, vergelijkbaar met dat van de wetgever.

5. Het mist onbetwijfelbare fundamenten waarop kan worden doorgebouwd, zoals de wiskunde die kent.

6. De ethiek staat geen middel ter beschikking om ongeoorloofd gedrag bij te sturen.

7. De ethiek lijkt enigszins in de lucht te hangen; zij is niet vervlochten met andere delen van de filosofie.

 

De toepasbaarheid van de ethiek

8. Geconfronteerd met echt kwaad zal men veeleer uit innerlijke noodzaak handelen en niet in de eerste plaats overeenkomstig enig ethisch voorschrift. Een voorbeeld: Stelt u zich een stevig gebouwde man voor, begiftigd met enig vuur en wat courage, die wordt geconfronteerd met een puber die een paard mishandelt (van een dergelijke mishandeling hebben de kranten onlangs gewag gemaakt). Stel nu dat de man in deze situatie het handboek ethiek opslaat en bij de D van dierenmishandeling gaat opzoeken of hem iets te doen staat en zo ja wat, dan voelt een ieder dat er iets mis is met hem. Er is immers maar één natuurlijke en aanvaardbare reactie, en dat is onverwijld ingrijpen om te voorkomen dat het paard nog meer narigheid te verduren krijgt. Dit argument is vooral gericht tegen de plichttheorieën.

9. Niet alleen is er reden om verschillende normen voor verschillende samenlevingen te aanvaarden zoals Hume ons leert, ook is er alle reden binnen één samenleving niet alle mensen over dezelfde morele kam te scheren. De Bijbelse parabel van de Talenten wijst in feite reeds in die richting. Als men al een moraal zou kunnen opleggen aan de straatkinderen van Rio de Janeiro dan zal dat een heel andere moeten zijn dan die welke voor presidenten van landen geldt. En mogelijkerwijs zal men van de ene president niet hetzelfde mogen eisen als van de andere.

10. Ten aanzien van sommige voor de mens van essentieel of zelfs existentieel belang zijnde gedragingen staat de ethiek met lege handen. Zo heeft het geen enkele zin een moeder te gebieden haar kind lief te hebben als zij dat niet van nature doet, ofschoon moederliefde voor het kind van oneindig veel groter belang is dan voorkomen dat het later veelvuldig wordt bestolen, om eens iets te noemen. Liefde, hoe onmisbaar ook voor de pasgeborene, laat zich niet dwingen.

 

De strekking van de ethiek

11. Een vergeten element in de ethiek lijkt te zijn dat de slecht handelende mens niet alleen de ander nadeel bezorgt, maar ook en misschien wel vooral zich zelf schade berokkent. Denk in dit verband aan de oude uitspraak: Het is duizend maal beter bedrogen te worden dan een bedrieger te zijn.

 

 Kritiek op de kritiek

 Kan er iets tegenover deze kritiek worden gesteld? Zonder enige twijfel!

Maar de vraag is wellicht toch of er een hypothese (met een niet al te grote onwaarschijnlijkheidsgraad) te vinden is die, als deze wordt uitgewerkt de ethiek in ons filosofisch bestel een minder kritiseerbare plaats en functie kan verschaffen (dus nogmaals zonder te pretenderen dat er niets valt af te dingen op de stellingen van de criticaster). Met enige schroom wordt hier een voorzichtige poging in die richting gewaagd. Daarbij wordt ingehaakt op de eerste stelling van de criticaster:

 

1. Stel nu eens dat de Aarde niet een willekeurig hemellichaam is dat toevallig begiftigd is met enige levensvriendelijke omstandigheden, maar een volstrekt unieke plaats in het Heelal inneemt. (Als we dit, al is het maar even, als uitgangspunt willen aanvaarden, dan is de veronderstelling niet al te zot, dat alle andere hemellichamen bijproducten zijn in het scheppingsproces dat [gebruik makend van de wet van de grote getallen] erop gericht is er één te doen ontstaan die aan alle eisen [bekende zowel als onbekende] voldoet die het leven stelt om zich te kunnen manifesteren.) De hier gestelde hypothese zal mogelijkerwijs eens afdoende aangetoond of definitief ontkracht kunnen worden. In het hierna volgende wordt zij voor korte tijd als waar aangenomen.

2. In dat geval kan natuurlijk het leven geen kosmische aberratie genoemd worden. En de mens als hoogste ontwikkelingsvorm van het leven en de evolutie zal dan vast en zeker een zeer speciale plaats innemen. Ook ’s mensen gedrag moet dan van aanzienlijk belang zijn. En dat alleen al rechtvaardigt, zo lijkt het, het bestaan van een ethiek.

3. En als de mens dan van zulk een centraal belang is, dan zullen toch zeker zijn vorming en ontwikkeling (in de brede zin van groei naar volledigheid) en dus ook het middel daartoe: zijn educatie, wel van primaire en ultieme importantie zijn. De oude veronderstelling dat wij er zijn om de godheid te eren en te aanbidden, moet als kinderachtig ter zijde worden gesteld.

4. Als dan vorming en ontwikkeling de essentie vormen van 's mensen aanwezigheid, dan moet de ethiek ook in haar dienst komen. Voorts krijgt de ethiek daarmee een harde toetssteen en een stevig fundament. Bovendien opent zich de mogelijkheid de ethiek beter in de brede wijsbegeerte in te kaderen, zodat ze niet langer in de lucht hangt. Als educatie zo centraal staat, zal dit immers ook andere onderdelen van de filosofie zoals de politieke filosofie, cultuurfilosofie en de wijsgerige antropologie moeten doordesemen.

5. Gegeven de centrale plaats van vorming en ontwikkeling zullen alle handelingen die educatie voortbrengen binnen de ethiek grote aandacht moeten krijgen. En dat brengt noodzakelijkerwijs mee dat de instituties (overheden, bedrijven, kerken, gezinnen en uiteraard de opleidingsinstituten) die immers alle voor vorming en ontwikkeling relevant gedrag vertonen door de ethiek op de korrel zullen worden genomen. Dit zou wel eens voor de instituties ingrijpend en voor de ethiek verfrissend kunnen zijn. De ethiek zal dan immers moeten kijken naar betrekkelijk nieuwe zaken zoals doelstellingen, beleid, strategieën en dergelijke. Het accent zou dan veeleer komen te liggen op handelingenreeksen in plaats van op individuele handelingen. Kortom de ethiek zou er anders uit gaan zien. Tot zover de voorlopige uitwerking van een hypothese.

 

februari 1995