Rommelen in de wijsbegeerte |
|
|
Over de onmogelijkheid van het mogelijke • • • • • • • • •
[K.T. Dröfe: Rommelen in de wijsbegeerte, p. 37] Onlangs deed zich een kleine discussie voor tussen een docent en een studente. De docent stelde dat Harry Mulisch De ontdekking van de hemel ook níét had kunnen hebben geschreven; de studente betoogde dat, aangezien Mulisch dit boek al hééft geschreven, het onmogelijk is dat hij het ook níét geschreven kan hebben. Het is duidelijk dat de discussianten een verschillende betekenis aan het begrip ‘mogelijk’ toekenden. Het meningsverschil eindigde dan ook in een patstelling.
Filosofen spreken met groot gemak over de dingen die mogelijk zijn zoals mógelijke werelden, waarin zich ad libitum voor het betoog gewenste condities voordoen. En – een ander voorbeeld – bepaalde personen hadden volgens hen net zo goed iets anders kunnen zijn geworden dan wat ze in feite zijn. De minister president van Nederland in 1997 zou bijvoorbeeld even goed metaalbewerker in plaats van politicus kunnen zijn geworden. Hoever gaat nu dat denken in mogelijkheden? Zouden we bijvoorbeeld ook mogen aannemen, als we dat voor ons betoog nodig hebben, dat Milan Kundera, Heinrich Böll (beiden schrijver) had geheten of Heinrich Böll was geworden? Mogen we andere werelden aannemen waarin niet mannen en vrouwen doch slechts androgyne mensen rondlopen, of mensen met vijf benen en vier armen, of één waarin Alexander de Grote een meisje was geweest, of een wereld die de maan is? Nogmaals, hoe ver mogen we het mogelijke oprekken? Het probleem is dat als we contrafactische zaken voor mogelijk houden, het moeilijk wordt een grens te trekken tussen wat nog net wel en wat net niet meer tot de mogelijkheden moet worden gerekend. Daarom is het wellicht wenselijk, voorzover heden en verleden aan de orde zijn, de eis te stellen aan iedere filosoof die het woord mogelijk bezigt, zijn pretentie waar te maken, in de trant van ‘als je beweert dat het mogelijk is, laat het dan maar zien’. Niemand blijkt dan anno 1998 een Harry Mulisch voor de dag te kunnen toveren die de Ontdekking van de hemel niet geschreven heeft. En niemand kan laten zien dat deze lessenaar ‘nu’ ook níét hier zou kunnen staan.
Dat leidt dan misschien tot het inzicht dat we het mogelijke dienen te beperken tot zaken die de toekomst betreffen en al wat tot het verleden of het heden behoort als gefixeerd moeten beschouwen. Deze strengere opvatting van wat voor mogelijk kan worden gehouden (hierna te noemen het beperkte-mogelijkheidsbegrip) heeft aardige consequenties. Kijkt u naar het volgende:
Alle proposities zijn synthetisch (analytische oordelen
De voor analytisch gehouden en in de filosofie overbekende stelling vrijgezellen zijn ongehuwd bekijken we nu eens wat nader. Stel een kind vangt het woord vrijgezel op. Hij kent de betekenis ervan niet. Nu vraagt hij aan zijn vader wat dat woord betekent. En als antwoord krijgt hij: Een vrijgezel, dat is een ongehuwde man. Voor dit kind is het ontvangen van deze informatie het vernemen van een synthetische propositie. Op het moment dat de vraag gesteld wordt, kan vrijgezel immers nog van alles betekenen, ‘een niet-slaaf’ of ‘iemand die naar werk zoekt’ om eens iets te noemen. Er is dus sprake van a posteriori-kennisverwerving. Het kind kan de betekenis niet uit de klank van het woord afleiden. Nu is het zo dat de oorsprong van een propositie bepaalt of deze analytisch dan wel synthetisch zal heten. Het vervolggebruik is niet bepalend. Kijkt u ter adstructie maar naar het volgende: De uitspraak ‘de buurman is blond’ geldt voor synthetisch, want er is een ervaring voor nodig om dit oordeel te kunnen vormen, want blondheid is niet inherent aan het begrip buurman. Het bezigen van deze propositie na de waarneming door anderen dan de waarnemer heeft geen invloed op het al of niet synthetisch zijn van dit oordeel. Hij blijft wat hij is d.w.z. synthetisch. Er is dus ook geen aanleiding het gebruik van de propositie ‘een vrijgezel, dat is een ongehuwde man’ nadat we kennis hebben genomen van de betekenis van het woord nu ineens niet meer synthetisch te noemen. Bovendien: is er enige reden, ervaring één: ‘het vernemen wat het woord vrijgezel betekent’ en ervaring twee: ‘het waarnemen dat de buurman blond is’ als van andere aard te beschouwen? Dat lijkt vooralsnog niet waarschijnlijk. Generaliseren we de bevinding dan leidt deze tot de conclusie: alle proposities zijn synthetisch.
Alle proposities zijn analytisch (synthetische oordelen
Hoewel het leren van de betekenis van het woord vrijgezel een synthetisch karakter draagt, geldt de uitspraak dat een vrijgezel een ongehuwde man is, nu eenmaal voor een analytische. Goed, laten we daarin meegaan. We nemen dus aan: de propositie ‘een vrijgezel is een ongehuwde man’ is analytisch. Nu kijken we andermaal naar de uitspraak over het blond zijn van de buurman. Hier komt dan het in de inleiding ingevoerde beperkte-mogelijkheidsbegrip aan de orde: de buurman kan op grond van dit uitgangspunt namelijk niet iets anders zijn dan blond. Omdat onze buurman blond is en niet niet-blond kan zijn (op grond van het beperkte-mogelijkheidsbegrip), zit zijn blondheid op dezelfde rotsvaste wijze in hem als het niet gehuwd zijn in de vrijgezel en is een uitspraak over zijn blondheid derhalve analytisch. Nu neemt iemand anders (bijvoorbeeld de partner van de spreker) waar dat de buurman blond is, en de spreker neemt haar uitspraak ‘de buurman is blond’ over. Het bezigen van een propositie door anderen dan degene die de eerste waarneming deed is, naar we hebben vastgesteld, niet bepalend voor het synthetisch dan wel analytisch zijn van een uitspraak, of met andere woorden: eenmaal analytisch altijd analytisch. Generaliserend leidt deze bevinding tot de conclusie: alle proposities zijn analytisch.
Slot
Alle proposities zijn synthetisch en alle proposities zijn analytisch. Wat nu? Schuilt de oorzaak van deze paradox werkelijk in de beperkte betekenis die gehecht is aan wat mogelijk is? Of is het misschien denkbaar dat de kwalificaties analytisch en synthetisch elkaar niet altijd of niet altijd volledig uitsluiten? Of is het wellicht mogelijk dat het begrippenpaar toe is aan een kleine revisie? Maar misschien houdt u het er liever op, dat de redenering rammelt als een bus vol blikken op een hobbelweg. En wie weet heeft u daarin wel gelijk.
december 1997
|