Rammelen aan de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

Op naar het post-postmoderne tijdperk  

• • • • • • • • • 

 [K.T. Dröfe: Rammelen aan de wijsbegeerte  p. 36]

 

 Aan hen die de proeve van bekwaamheid in de sociale en politieke filosofie hebben afgelegd is inmiddels duidelijk geworden dat dit vak vele paradoxen kent. Een tweetal paradoxale zaken is nog niet aan de orde gesteld en verdient wellicht toch te worden genoemd:

1. Om het boekje Na-metafysisch denken  van Habermas te kunnen begrijpen moet je zijn afgestudeerd en om te kunnen afstuderen moet je het begrepen hebben.

2. En wat te denken van het woord ‘postmodern’? Het verwijst naar het begrip modern en brengt dit tegelijkertijd om het leven. Na het postmodern tijdperk zal immers nooit meer een huis, een schilderij of een mode-uiting modern kunnen heten.

 Eén van de in de colleges besproken postmoderne filosofen is de Fransman Lyotard. Kenmerkend voor zijn positie is dat hij de z.g. grote verhalen afwijst of deze nu van religieuze, wetenschappelijke of artistieke aard zijn. Daarvoor stelt hij een radicaal pluralisme in de plaats. Met andere woorden, alle opvattingen en posities dienen naast elkaar te worden gedoogd. Strikt genomen lijken het vertellen van grote verhalen en het radicaal pluralisme dan ook niet echt met elkaar in strijd zolang de grote-verhalenverteller geen claims heeft ten aanzien het verkondigen van de (absolute) waarheid.

 

Maar hoe zit het met het grootste van de grote verhalen, te weten het verhaal van de evolutie? Kan dat gedoogd worden in de postmoderne setting? Als we het evolutieverhaal zoals verteld door de Franse pater Teilhard de Chardin voor ogen stellen en als we het ontdoen van zijn religieuze connotaties, houden we dan een verhaal over dat voor een man als Lyotard acceptabel is? Dat lijkt niet waarschijnlijk, want dit verhaal zal alle andere posities als het ware overstijgen en zelfs dwingen zich in te passen in en aan te passen aan dit grote verhaal. Het laat zich nu eenmaal niet goed als gelijkwaardig verhaal neven schikken. Het evolutieverhaal past dus niet goed in het postmoderne denken. Laten we het eens wat nader bekijken. De hierna geboden samenvatting van het verhaal is religieus geneutraliseerd vooral om te laten zien dat het zich zeer wel laat vertellen zonder te verwijzen naar religie.

 

1. Van een bepaalde biologische massa, die op enig moment in het verleden de top van het evolutieproces vormde, hebben zich steeds enkelingen afgezonderd om naar een volgend niveau op te stijgen. Deze enkelingen vervullen daarmee als het ware de spitsfunctie. Bij de vissen was dat de soort die zich op het land waagde en zich ontwikkelde tot de eerste amfibie; bij de amfibieën waren het degenen die het kieuwenstelsel definitief los lieten en geheel op het land leerden leven en aldus reptielen werden en bij de reptielen de soort die een hogere lichaamstemperatuur verkreeg en overging tot het zogen van zijn directe nakomelingen en daarmee de eerste zoogdieren vormden.

 

2. Het evolutieproces moet beschouwd worden als een proces van steeds toenemende complexiteit. Het meest complexe wezen is de mens met zijn uiterst ingewikkelde hersenstructuur. Hij vormt het culminatiepunt van de evolutie.

 

3. Dan is er het fenomeen van de hoofdstroom in de evolutie, dat hier het kritieke pad wordt genoemd. Op het kritieke pad liggen de ontwikkelingen die voor het ontstaan van het meest complexe wezen (de mens) onmisbaar zijn. Voorbeelden zijn: het bottenstelsel van de gewervelde dieren, het zogen van de zoogdieren, het ontstaan van een spraakorgaan bij de mensachtigen en uiteraard de wording van een complexe hersenstructuur.

 

4. Het civilisatie- en culturisatieproces zoals zich dat van het begin van het Paleolithicum tot heden heeft voltrokken moet gezien worden als een onderdeel van het veel oudere proces dat loopt van de eerste cel tot het verschijnen van de mens op aarde, een proces dat bekend staat onder de naam evolutieproces. Het gaat er dus om evolutie en civilisatie niet als twee verschillende processen te zien die niets met elkaar te maken hebben, maar als één en hetzelfde ontwikkelingsproces.

 

5. Het vijfde aspect is de drijvende kracht in het gehele proces. Het wordt in het midden gelaten van welke aard deze kracht is. Met de term Rede in Hegeliaanse zin kunnen wij dit begrip op neutrale wijze aanduiden. Hegel meende dat de Rede werkzaam is in en door de mensen zonder dat deze zich daarvan bewust zijn. Als we het iets algemener stellen en voor mensen wezens invullen past de Hegeliaanse Rede goed in het onderhavige grote verhaal.

 

6. Een bijzondere kant van het evolutieproces is de versnelling die het laat zien. Vergelijken we de ontwikkeling van de laatste eeuw met die van de periode 1200 tot 1300 en deze vervolgens met de veranderingen in een eeuw ongeveer 12000 jaar geleden, dan zien we dat de ontwikkelingen elkaar in steeds korter tijdsbestek opvolgen. Het lijkt wel of we met een almaar groter wordende snelheid op iets afstormen.

 

Nu het evolutieproces (in uiterst verkorte vorm) is weergegeven kunnen enige vragen en vermoedens aan de orde worden gesteld:

 

1. De ontwikkeling kent zoals is gesteld een kritiek pad. Aangegeven is dat daarop een reeks van essentiële elementen liggen. Deze weergave zal vermoedelijk niet al te controversieel zijn. Nu de vraag of het proces van technologisering ook zo’n essentieel element is. Heidegger en anderen wijzen het af. Hier echter wordt het vermoeden uitgesproken dat het technologiseringsproces eveneens op het kritieke pad ligt en dus niet gemist kan worden voor de volgende stap. Daarvoor zijn de volgende argumenten te noemen:

a. Het is onvoorstelbaar dat de denkende mens met zijn complexe en superieure hersenen geen hulpmiddelen zoekt en vervaardigt. En met het vervaardigen van de eerste instrumenten van bot en steen is de techniek reeds geboren. Techniek is zo gezien volstrekt inherent aan mens zijn.

b. De techniek is zelf ook een verschijnsel van toenemende complexiteit. Het doet alleen daarom al vermoeden dat we met een evolutionair gezien essentieel verschijnsel te maken hebben.

c. Twee aspecten van techniek, te weten haar dominante aanwezigheid en de grote mate van geïntegreerd zijn in de samenleving maken het onwaarschijnlijk dat we hier met een nevenverschijnsel te maken hebben.

Hiermee wordt natuurlijk niet ontkend dat de technologisering velerlei handvatten heeft aangereikt voor grof misbruik.

 

2. Ofschoon de wereld dreigt ten onder te gaan aan geweldplegingen, corruptie, overbevolking, criminaliteit, onderlinge strijd, Aids, een aanwassende stroom van vluchtelingen, milieubederf, en de opkomst van de door Riesman en Lasch beschreven misvormde mensentypes en bovenal aan een totaal gebrek aan inspirerende kracht en het waarschijnlijk daarmee samenhangende cultuurpessimisme, mag desondanks worden vermoed dat het evolutieproces, dat in staat is gebleken zulke complexe en doelgerichte mechanismen tot stand te brengen ook in staat is geweest voldoende beveiligingsmechanismen in te bouwen om het (misschien na zeer ingrijpende en weinig zachtzinnige correcties) voort te kunnen zetten en te voltooien.

 

3. Daarmee komt meteen het volgende punt aan de orde, te weten de vraag of het evolutieproces een ‘telos’ heeft. Deze vraag kan ook zo worden geformuleerd: Kan een ontwikkeling eeuwig doorgaan zonder ergens in uit te monden? Als er inderdaad een ‘telos’ moet worden aangenomen, dan mogen we in dit perspectief geen genoegen nemen met de gedachte van Hegel, die meende dat deze bereikt is met het ontstaan van de rechtsstaat. Geen rechtsstaat dus, maar wat wel? Dat onttrekt zich volstrekt aan ons voorstellingsvermogen. Misschien is het geoorloofd in dit verband op te merken dat zolang ruimte en tijd aanwezig zijn er nog ontwikkeling is en het proces dus nog niet kan zijn voltooid.

 

4. De vooruitgangsgedachte van de Verlichting behoeft wellicht niet als afgedaan te worden beschouwd, maar moet wel worden ontdaan van zijn rechtlijnigheid en van zijn beperkte strekking. Geen continue vooruitgang dus, maar een voortgang met tijden van verval en ogenschijnlijke ineenstorting.

 

Indien het evolutieverhaal als het grootste van de grote verhalen wordt erkend – het is uiteraard de vraag of dit ooit gebeurt – heeft dat, zoals hiervoor is gesteld, consequenties voor de andere verhalen en filosofische posities. Alle verhalen en posities zullen immers moeten refereren naar het evolutieverhaal. Of misschien nog beter gezegd: zij moeten alle een plaats innemen binnen dit alles overkoepelende verhaal. Als deze conclusie juist is zal dit verhaal der verhalen dus een coördinerende functie hebben te vervullen binnen het filosofisch discours.

 

Dan nu de slotvraag: Heeft de mens in het kader van het evolutieproces een taak en zo ja welke? Het simpele feit dat hem de mogelijkheid is gegeven rationeel en gericht te handelen en dus zaken tot stand te brengen, doet vermoeden dat hij een bijdrage moet leveren. Deze, zo kan worden verondersteld, zal in dit stadium van het proces vooral gericht dienen te zijn op het ontwikkelen van mensen. De mens vervult immers evolutionair gezien de spitsfunctie en zijn lichamelijke volmaaktheid gaat gepaard met een grote mate van geestelijke onvolmaaktheid. Natuurlijk gaat het niet in de eerste plaats om het verwerven van professionele vaardigheden, maar veeleer om het doen ontstaan van het mensentype dat Maslow aanduidt met de term ‘de volledige mens’. Als de gedachtegang betreffende het in een educatief proces tot ontwikkeling brengen van mensen juist is, rijst de vraag wie of wat deze spitsfunctie mag gaan vervullen. Daarover kunnen we voorlopig slechts speculeren. Eén ding moet echter duidelijk zijn: Het gaat niet om een incidentele aanpak, maar om een integrale en bezielende opzet, een structurele benadering met grote aanzuigende werking, die bovendien niemand onberoerd zal laten. Op het eerste gezicht dus een waarlijk forse taak voor het post-postmoderne tijdperk.

 

mei 1995