Rommelen in de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ha...Ha...Ha...Habermas – Gezondheid!

• • • • • • • • • 

 

[K.T. Dröfe: Rommelen in de wijsbegeerte, p. 62]

 

 

 

I.  Inleidende opmerkingen

 

Dit stukje is tamelijk vervelend. Als u niets van Habermas heeft gelezen heeft het geen zin er kennis van te nemen. Heeft u wel iets van hem gelezen en staat u kritisch tegenover zijn relaas, dan zult u er niets nieuws in vinden. Alleen als u een adept van Habermas bent, kunt u misschien nog enig plezier aan het artikeltje beleven, het plezier namelijk van het ontzenuwen van de verwoorde kritiek.

 

Habermas is zonder twijfel één van de grootste geleerden van onze tijd. Bovendien bestrijkt zijn geleerdheid twee disciplines: filosofie en sociologie. Jammer alleen dat hij zijn werken geschreven heeft in een vreemdsoortige taal, die overigens wel iets weg heeft van Duits, maar voor de beheersers van dit idioom, uitzonderingen daargelaten, niettemin onbegrijpelijk is. Als we niet beter zouden weten – Habermas gaat door voor een bescheiden en ingetogen man – zou men zijn teksten lezend, geneigd zijn hem een zekere intellectuele arrogantie toe te dichten. Het lijkt er immers op dat hier iemand aan het woord is die zichzelf voor een topintellectueel houdend slechts voor andere topintellectuelen wenst te schrijven in de vreemdsoortige taal die alleen zij schijnen te begrijpen, zich daarbij niet bekommerend om de moeite die andere minder begaafde maar niet minder oprecht geïnteresseerden met het lezen en doorgronden van zijn werkstukken hebben.

Daar de geschriften van Habermas dus onbegrijpelijk zijn, is dit stukje noodzakelijkerwijs gebaseerd op secundaire literatuur. Het karakter van dit artikel is kritisch, maar Habermas bezit een zodanige wetenschappelijke statuur dat deze kritiek niet veel hout zal snijden. Bovendien hebben de hier aan de orde gestelde puntjes weinig te betekenen voor een œuvre dat drie meter boeken omvat.

 

II.  Enige kritische opmerkingen over Habermas’
consensustheorie der Waarheid

 

Het kenmerkende van Habermas’ consensustheorie1 schijnt te zijn, dat de consensus niet betrekking heeft op de inhoud maar op de criteria aan de hand waarvan men de Waarheid van een gegeven meet c.q. beoordeelt. Hierbij formuleert Habermas criteria voor het bereiken van een ‘zuivere’ consensus. Deze kunnen als volgt worden samengevat:

1.         Alle potentiële deelnemers aan het discours moeten een gelijke kans hebben ‘spreekacties’ in te brengen.

2.         Alle deelnemers moeten gelijke kans hebben zaken uit te leggen, vooronderstellingen ten beste te geven, aanbevelingen te doen, verklaringen en rechtvaardigingen op te stellen en de geldigheid van dergelijke uitingen (van anderen) tot probleem te verheffen, te onderbouwen dan wel te weerleggen.

3.         Tot het discours worden alleen sprekers toegelaten die gelijke kansen hebben hun opvattingen, hun opstellingen, gevoelens en wensen tot uitdrukking te brengen.

4.         Tot het discours worden alleen die sprekers toegelaten die hetzelfde recht hebben te bevelen (sic) zich te verzetten (tegen uitspraken van anderen), toestemming te verlenen en te gebieden, beloften af te geven en te ontvangen.

 

Kritische noten

1.         Opvallend is de bij het formuleren van de criteria gebezigde omhaal van woorden, waarbij ook (op het eerste gezicht in ieder geval) vreemdsoortige en weinig relevante zaken als bevelen en beloven worden genoemd. Het is toch zeker voldoende te spreken van gelijkberechtiging van de discussieparticipanten.

 

2.         Het lijkt wel of Habermas een echte zitting voor ogen staat waarin (even) de criteria, voor wat als waar mag gelden, worden vastgesteld. Als het zo bedoeld is wordt Waarheid wel een bijzonder exclusieve aangelegenheid, namelijk alleen geldend voor een bepaalde groep van discussieparticipanten. Bovendien, wie zal de toets der door Habermas geformuleerde criteria aanleggen; wie zal bepalen welke personen wel en welke niet worden toegelaten. Alleen daarover zouden wel eens grote discussies kunnen ontstaan. En als aan een openbare discussie met een naar aard en aantal onbepaalde groep discussianten wordt gedacht, dan is het niet mogelijk toelatingseisen toe te passen en bovendien is het dan nagenoeg ondenkbaar dat er consensus wordt bereikt. Habermas ziet dit zelf ook in getuige zijn uitspraak ‘Je mehr Diskurs, um so mehr Widerspruch und Differenz.’2 Als iets discutabel is zal er altijd een minderheid van tegenstemmen worden gehoord, hetgeen betekent dat de gevonden Waarheid niet door alle participanten zal worden aanvaard, maar als in deze minderheid met een afwijkende mening trouwe adepten van de Meester aanwezig zijn, zullen zij de door de meerderheid bepaalde waarheid toch móéten aanvaarden: een bizarre consequentie. Of het nu gaat om een gesloten zitting of een openbare discussie, in ieder geval is een dergelijke omschrijving van de procedure voor waarheidsvinding dubieus en in hoge mate onpraktisch.

 

3.         Het staat natuurlijk iedereen vrij naar believen enig begrip te omschrijven of te definiëren. Zo mag een persoon een kat omschrijven als een huisdier dat muizen vangt en de hond die toevallig ook goed is in het vangen van muizen ‘kat’ noemen. Dat mag, maar dat wil niet zeggen dat er niets op tegen is. Het is onhandig omdat het strijdig is met het gangbare begrip ‘kat’ en het zal daardoor tot misverstanden leiden. Iets dergelijks doet zich voor bij Habermas definitie van de Waarheid. Dit begrip heeft nu eenmaal connotaties van iets absoluuts en dit element wordt door Habermas niet gehonoreerd, want de criteria voor wat vandaag Waarheid mag heten, kunnen morgen bijgesteld moeten worden en wat voor de ene groep als Waarheid wordt aanvaard is onwaar voor een andere groep. Bovendien als we het waarheidsbegrip weggeven aan zo iets onbeduidends als ‘het eens zijn over’, welk woord rest ons dan nog om het te hebben over ‘hoe de dingen in zichzelf werkelijk zijn’ los van de vraag of en onder welke voorwaarden we het daarover iets kunnen zeggen en of we het daarover eens zouden kunnen worden? Geen, zo lijkt het. Om het curieuze van Habermas waarheidsbegrip te demonstreren kunnen we kijken naar het spelletje dat bekend staat onder de naam balletje-balletje. We nemen even aan dat een klein aantal toeschouwers die allen aan de strenge eisen die de filosoof stelt, voldoen en die bovendien voor het eerst in hun leven met dit spelletje worden geconfronteerd. Het spel wordt gespeeld en allen zijn het erover eens dat het balletje onder de meest rechtse beker ligt. Er zijn zelfs geen tegenstemmers. Dus de waarheid van Habermas luidt: het balletje ligt onder de meest rechtse beker. De echte Waarheid is echter dat het balletje er niet onder ligt3 (zoals iedereen weet die wel eens met dit spelletje is geconfronteerd). Voor wat Habermas omschrijft hebben we wel betere aanduidingen, die de gangbare betekenis van de woorden geen geweld aandoen en niet tot schizofrene situaties leiden: ‘datgene waar de meerderheid van een bepaalde groep mensen van uitgaat’ bijvoorbeeld, waarbij de spreker de soort en aard van deze groep kan preciseren als belanghebbenden (altijd weer zeer verdacht) of als de meerderheid van een bijeenkomst van vakspecialisten (onder erkenning van het feit dat niet alle vakspecialisten deze overtuiging delen) of op soortgelijke wijze.

 

 

III.  Enige kritische opmerkingen verband houdend met
de leer van het communicatieve handelen4

 

Habermas is van mening dat conflictsituaties tussen mensen en groepen oplosbaar zijn als de situatie aan een paar voorwaarden voldoet. Deze voorwaarden kunnen als volgt worden samengevat:

 

    1. Begrijpelijkheid                (van het gestelde probleem)

    2. Waarheid5  

    3. Juistheid                           (overeenstemming met de heersende moraal)

    4. Oprechtheid                     (ten aanzien van de gemanifesteerde

    (of waarachtigheid)               intenties van betrokken partijen)

 

Deze bevinding geldt, voorzover dit goed is begrepen, als de eindconclusie, of misschien liever de essentie of het hoogtepunt van Habermas’ magnum opus Theorie des kommunikatieven Handelns.

 

A. Over het weinig opzienbarende en de onvolledigheid van de Theorie

Stel dat een tweetal academici gevormd in de alfa-wetenschappen – laten we om de gedachten te bepalen zeggen: een socioloog en een psycholoog – worden uitgenodigd een ochtend te discussiëren over de vraag aan welke voorwaarden een onderhoud tussen twee partijen die in een conflictsituatie verzeild zijn geraakt, moet voldoen om een maximale kans te doen ontstaan dat zij het conflict afdoend tot oplossing brengen. Niet alleen zouden zij betrekkelijk snel op de door Habermas genoemde voorwaarden komen, ook zullen zij nog andere relevante voorwaarden noemen:

5.         de oplossing moet zonder al te veel overhoop te hoeven halen kunnen worden bereikt;

6.         of als dat niet het geval is mag het belang dat in het geding is niet groot zijn;

7.         de partijen dienen een gemeenschappelijk belang te hebben bij het vinden van een oplossing.

Natuurlijk zullen zij ook komen op de noodzaak dat er tussen beiden geen machtsverschil mag bestaan, als men tenminste beoogt dat er niet alleen een oplossing wordt bereikt, maar ook dat deze door beide partijen innerlijk wordt geaccepteerd.6 Zonder twijfel zullen de twee academici er tevens op wijzen dat het hier gaat om zuiver theoretische voorwaarden, waaraan in de werkelijkheid zelden of nooit wordt voldaan, met andere woorden, voorwaarden zonder veel prak-tische waarde.

 

Om de additionele punten 5, 6 en 7 te verhelderen volgt hier een voorbeeld. Stelt u zich  voor: twee in een gemeenschap even belangrijke buren A en B, beiden in leeftijd gevorderd en door de problemen des levens gerijpt en voorzien van een brede levenservaring, beiden van een hoog ontwikkelingsniveau en van veel zaken de betrekkelijkheid inziend, bovendien begiftigd met een behoorlijke dosis tolerantie en beiden toonbeelden van hoogstaande moraliteit (kortom in alle opzichten aan de voorwaarden van Habermas voldoend). Deze mensen nu dreigen een probleem te krijgen over de volgende aangelegenheid: de jongste zoon van A bespeelt iedere avond zijn drumstel en het nakomertje van B, dat om zeven uur in bed wordt gestopt, kan niet slapen door het hierdoor veroorzaakte lawaai. De buren zullen er gemakkelijk uitkomen, want de drummer kan ook ’s middags om vier uur drummen voordat hij zijn huiswerk heeft gemaakt.

In deze situatie is aan voorwaarde 5 voldaan: deze oplossing haalt immers weinig overhoop. En zou aan voorwaarde 5 niet kunnen worden voldaan, dan is het mogelijk dat aan 6 wordt voldaan, omdat drummen niet het belangrijkste in de wereld is en gemakkelijk vervangen kan worden door een andere hobby. Maar stel nu eens dat de zoon van A een zeer begaafd drummer is met een iq van 60 en drummen de enige activiteit is waarmee hij later zijn brood kan verdienen. Hij komt pas om 18.00 uur thuis van zijn muzikale opleiding en hij moet na het eten nog drie uur studeren.

In die situatie is zeker niet voldaan aan voorwaarden 5 en 6 en het is dan de vraag of deze goed ontwikkelde, bedaagde, milde, levenswijze en eerlijke buren zo maar hun probleem in een ‘goed gesprek’ kunnen oplossen, ook al is bovendien ruimschoots voldaan aan voorwaarde 7: het hebben van een gemeenschappelijk belang het geschil tot oplossing te brengen; verstandige buren – en dat zijn A en B – hechten er immers waarde aan hun onderlinge problemen snel en grondig op te lossen.

 

B. De geringe toepasbaarheid

Conflicten tussen mensen en groepen komen in groten getale en in een eindeloze reeks van varianten voor. Wat hebben we nu in de praktijk aan de voorschriften van Habermas voor het communicatieve handelen, te weten waarheid, begrijpelijkheid, juistheid, waarachtigheid en de afwezigheid van machtsverschil?Het lijkt niet over-dreven te stellen dat dit niet erg veel is. Als één van beide partijen in het communicatieve gedrag niet oprecht is en er belang bij heeft de waarheid (enig) geweld aan te doen, wie of wat kan daar dan verbetering in brengen? De tegenpartij in ieder geval niet, want ook al zou hij in staat zijn het gedrag van de tegenstander als onwaarachtig te ontmaskeren dan is het vertrouwen definitief geschonden en kunnen de regels van Habermas niet meer tot hun recht komen. Iets soortgelijks geldt voor juistheid (d.w.z. conformering aan de heer-sende normen). En als er machtsverschil tussen de partijen bestaat, dan is het hoogst onwaarschijnlijk dat er macht wordt opgegeven omdat meneer Habermas dat aanbeveelt. Het enige dat tijdens het communicatieve proces voor verbetering vatbaar is, als aan deze voorwaarde niet van meet af aan is voldaan, is de begrijpelijkheid. Maar waar zouden we ons druk over maken, althans voorzover we in een reguliere democratie leven. Daar zijn immers geïnstitutionaliseerde procedures om conflicten te beheersen voorhanden: de rechtsgang via de verschillende rechtscolleges, desnoods tot de hoogste rechter toe. En dat is maar goed ook, want als we van Habermas’ communicatieve inzichten afhankelijk waren, zou het stellig een janboel worden.

 

Maar, zou men kunnen zeggen, je moet Habermas vooral toepassen in internationale conflictsituaties. Ook in die wereld komt Habermas echter niet ver. In de internationale wereld geldt niet Habermas maar veeleer Machiavelli en de aan hem ontleende regels van het politieke bedrijf zijn ondanks de gebruikelijke hoogdravende en zich op de hoogste moraliteit beroepende betogen der politici in de allereerste plaats gestoeld op belangen en op macht. En zoals genoegzaam bekend is, worden in internationale conflictsituaties maar al te gemakkelijk waarheid, waarachtigheid en juistheid opgeofferd. Dit gedrag vindt men niet alleen bij dictatoriaal geregeerde naties maar evenzeer bij notoire democratieën. En als zich een gewapend conflict voordoet tussen buurlanden of buurvolken behorend bij verschillende culturen (veelal de venijnigste, bitterste en gruwelijkste) dan komen we, als het om het oplossen van dat conflict gaat, met de door Huntington7 gesignaleerde apaiseringsprocedure een heel stuk verder dan met Habermas. De door Huntington geboden en hieronder afgebeelde visuele weergave van deze procedure8 moge dat verduidelijken.

 

 

Toelichting    A1 en B1 duiden de aan elkaar grenzende landen (volken) van verschillende culturen aan die in een gewapend conflict verzeild zijn geraakt. A2 en B2 representeren de omringende landen van dezelfde cultuur als resp. A1 en B1. A3 en B3 vertegenwoordigen de leidende landen van de twee culturen. (Zo is de usa de leider van de Westerse cultuur en Rusland de leider van de orthodox christelijke cultuur. Overigens hebben niet alle culturen een duidelijke leider; dat geldt bijvoorbeeld voor de islamitische cultuur.) Ad en Bd staan voor de diaspora: de landgenoten van resp. A1 en B1 in het buitenland. De ongebroken pijlen geven de steun aan, meestal gegeven in de beginsituatie. Als er veel bloed gaat vloeien komen de oproepen om zich te matigen alsmede de daartoe strekkende politieke druk, weergegeven als dikke gebroken pijlen. De dunne gebroken pijlen representeren de onderhandelingen die gevoerd worden op A2/B2-niveau en op A3/B3-niveau met het doel zo snel mogelijk een einde te maken aan het bloedvergieten.

Het aardige van de weergegeven procedure, die hier in de eerste plaats is bedoeld als beschrijvend, is dat deze ook een normatief karakter kan krijgen in die zin dat de A2/B2- en de A3/B3-naties er verantwoordelijk voor zijn in een zo vroeg mogelijk stadium onderhandelingen te beginnen. Hoe eerder zij daar mee beginnen, hoe meer het bloedvergieten waarschijnlijk kan worden beperkt. Hier manifesteert zich overigens eveneens de zevende karakteristiek die de socioloog en de psycholoog naar voren hebben gebracht: het hebben van een gemeenschappelijk belang bij het tot stand brengen van een oplossing, een aspect dat een katalytische werking heeft. Dit gemeenschappelijke belang is hier gelegen in het beperken van slachtoffers bij bevolkingsgroepen met wie men zich identificeert.

 

C  Nog enkele punten van kritiek

Wat te denken van het schema dat Habermas heeft opgesteld9 om de aspecten van de verschillende soorten handelingen in onder te brengen. Dit ziet er in vertaling als volgt uit:

 

 

handelingssoort

geldigheidsaanspraak

betrokkenheid op

 

 

de wereld

 

 

 

 

teleologisch handelen

 

Waarheid

 

objectieve wereld

normatief handelen

juistheid

sociale wereld

dramaturgisch handelen

oprechtheid

subjectieve wereld

 

 

 

 

communicatief handelen

 

vergelijk

 

reflectieve betrekking op alle werelden

 

Dit overzicht lijkt de kenmerken te bezitten van een gelegenheidsschema waarvan er zo veel in de literatuur ten beste worden gegeven; het lijkt aan alle kanten te rammelen. In de eerste plaats is het natuurlijk geen uitputtend overzicht van alle mogelijke vormen van menselijk handelen. Religieuze handelingen en handelingen uit genegenheid passen bijvoorbeeld niet in dit schema. Maar wellicht heeft Habermas ook niet de pretentie allesomvattend te zijn.

Het rijtje geldigheidsaanspraken: Waarheid, juistheid en oprechtheid zal wel niet toevallig Habermas’ voorwaarden vertegenwoordigen van het communicatieve handelen, maar terecht zijn zij niet toegekend. Waarheid kan onmogelijk als de juiste geldigheidsaanspraak van doelgericht handelen worden aangemerkt, zeker niet de waarheid zoals Habermas haar definieert. Waarheid hoort bij wetenschappelijk handelen en bij doelgericht handelen hoort veeleer zo iets als nuttigheid. Dramaturgisch handelen en oprechtheid hebben al evenmin veel met elkaar te maken, getuige de voordrachten van de jongleur, de acrobaat of de goochelaar. Hier hoort waarschijnlijk overtuigendheid als geldigheidsaanspraak. Nu zou je eigenlijk verwachten dat als de geldigheidsaanspraak voor het communicatieve handelen de trits (waarheid, juistheid en oprechtheid) wordt genoemd, maar hier komt hij met het begrip vergelijk, dat toch eerder als het doel moet worden aangemerkt. Ook wat Habermas invult bij betrokkenheid op de wereld lijkt niet correct. Het studeren om iets van de filosofie te gaan begrijpen (doelgericht handelen) heeft niets met de objectieve wereld te maken. En normatieve handelingen hebben lang niet altijd betrekking op de sociale wereld. De gedragsnormen in de orthodox joodse wereld ten aanzien van kosjer eten en het niet werkzaam zijn op de sabbat vormen voorbeelden. En waarom is de betrekking op alle werelden behorend bij het communicatieve handelen in eens reflectief geworden?

 

Ook mag waarschijnlijk wel bezwaar gemaakt worden tegen het begrip rationeel dat Habermas gebruikt om het gedrag overeenkomstig de vier geldigheidsaanspraken binnen het communicatieve handelen aan te duiden. Dit roept dwaze consequenties op. Het kan dan immers uiterst rationeel zijn om irrationeel te handelen. Denkt u aan het communicatieve gedrag van de spion die zich in het vijandelijke kamp heeft binnengedrongen. Om dit soort vreemde uitspraken te vermijden kan men maar beter aan klassieke wijsgerige begrippen zoals rationaliteit geen exotische betekenissen toekennen.

 

Op pagina 30 geeft Reese-Schäfer een uitspraak weer die kennelijk, zij het misschien met andere woorden, aan Habermas is ontleend. Het gaat om het volgende: ‘Um überhaupt die Äuszerung eines anderen auf ihre Wahrheit, normatieve Richtigkeit und Aufrichtigkeit prüfen zu können, müssen zunächst genau diese Geltungsansprüche, musz also die Rationalität des Gegenspielers angenommen werden.’

Hier manifesteert zich iets dat men waarschijnlijk wel de wereldvreemdheid van Habermas mag noemen. Stel dat men in een zakelijk gesprek met onbekende gesprekspartners uit een vreemd land dit principe zou aanhouden, dan zou het wel eens kunnen zijn dat de ‘Prüfung’ zich op een moment aandient dat men er, zo gezegd, lelijk is ingestonken. Habermas’ pretentie dat zijn theorie algemeen (in alle culturen en in alle tijden) geldig is, lijkt in dit licht gezien enigszins overtrokken.

 

 

IV.  Waarom er geen na-metafysisch denken kan bestaan

 

Volgens Habermas moet het kennelijk afgelopen zijn met de metafysica; filosofen dienen voortaan na-metafysisch te denken, getuige de uitgave van zijn boek Nachmetaphysisches Denken.

 

A. Algemeen

Maar hoe zou enige filosoof kunnen aangeven dat het tijdperk van de metafysica voorbij is. Niemand, zo lijkt het, kan deze definitieve en verstrekkende uitspraak voor zijn rekening nemen. Ook in de Oudheid is de metafysica bekritiseerd en niettemin altijd levend gebleven in de zin dat zij bij voortduring is gepraktiseerd. Dus ook al heeft men gefundeerde kritiek op de metafysica, dan nog is het voorbarig uit te gaan van haar einde.

 

B. De metafysica omvat te veel om haar met
één redenering af te kunnen wijzen

Bovendien lijkt het onrechtmatig de metafysica in haar geheel te veroordelen zonder op alle onderdelen van deze discipline in te gaan. Hiertoe wordt immers ten minste gerekend:

– ontologie,

– de fundamentele vraag naar de mogelijkheid van kennis,

– vragen naar de aard van substantie, God en natuur,

– de vraag naar de eerste oorzaak,

– de mogelijkheid of onmogelijkheid van kennis die niet op     

empirie is gestoeld,

– mogelijkheid en aard van vrijheid en het al of niet bestaan

van determinisme,

– het al of niet bestaan van onsterfelijkheid van de ziel,

– de aard en het bestaan van het Goede en het Slechte,

– de grenzen van de Rede,

– de aard van causaliteit,

– ruimte en tijd.

 

Voorts geldt de beredeneerde vaststelling van het niet kunnen verwerven van bepaalde kennis zelf ook als een vorm van metafysica. Dit gaat bijvoorbeeld op voor Kants redenering ten aanzien van de onmogelijkheid kennis te verwerven omtrent das Ding an sich.

 

C. Er moet onderscheid gemaakt worden tussen
het stellen van vragen en het vinden van antwoorden

Het denken over de juiste vraagstelling ten aanzien van de hierboven aangegeven deeldisciplines moet zelf reeds tot het bedrijven van de metafysica worden gerekend. En het afwijzen van het stellen van vragen is fundamenteel anti-filosofisch en dient dus verworpen te worden.

De vraag is in hoeverre hetzelfde geldt voor het zoeken naar de juiste antwoorden. Dat geen enkel antwoord een definitief antwoord is heeft de metafysica in ieder geval met de rest van de filosofie gemeen en kan dus niet gelden als een rechtmatige reden tot afwijzing van de metafysica.

 

D. De onbekendheid met toekomstige mogelijkheden

Ook al betoogt men met kracht van argumenten dat bepaalde metafysische vragen onbeantwoordbaar zijn, dan wil dat nog niet zeggen dat deze vragen voor eens en voor altijd onbeantwoordbaar blijven.

 

E. Het dwangmatige karakter van de metafysica

Geen ontwikkeld en verstandig mens ontkomt eraan zichzelf vragen van metafysische aard te stellen. ‘Waar kom ik vandaan?’, ‘Waar ga ik naar toe?’, ‘Waarom ben ik hier?’, ‘Wat ligt er achter de stoffelijke werkelijkheid?’ zijn daar voorbeelden van. Alleen daarom al mogen we haast wel aannemen dat zolang er mensen zijn er metafysica zal bestaan.

F. De onmogelijkheid een wijsgerige positie in te nemen
zonder metafysiche premissen

Ook Habermas gaat uit van metafysische premissen, al zijn dat misschien negatief geformuleerde premissen. Zo zal hij het volstrekte solipsisme wel moeten afwijzen. Wat zou het voor zin hebben moeilijke boeken te schrijven over de wijze waarop de samenleving moet functioneren als je het enige bestaande wezen bent en alle anderen slechts droomfiguren zijn. En ook zal Habermas het determinisme niet kunnen omhelzen, want als de dingen aan een onafwendbaar verloop zijn onderworpen, hoeft men ook niet te proberen enige invloed uit te oefenen.

 

Mocht Habermas’ boekje Na-metafysisch denken op uw lijstje van ‘nog te lezen werken’ staan, dan kunt u dat nu dus met een gerust hart schrappen; er zal nimmer een na-metafysisch tijdperk aanbreken. En mocht dat ooit toch het geval zijn, dan zijn wij tot ver na de honderdste generatie dood en begraven en is Habermas sinds de vijfde geheel vergeten.

 

Noten

1. Er is in dezen slechts gebruik gemaakt van het boekje van Walter Reese-Schäfer: Jürgen Habermas.

2. Habermas: Nachmetaphysisches Denken p.180 (Reese-Schäfer p.50).

3. Gegeven de onmiskenbare uitkomst van het spelletje is het wellicht verstandig de omhelzing van het postmoderne adagium zeggende dat we de werkelijkheid niet kunnen kennen, nog even op te schorten.

4. Hierbij is uitgegaan van de theorie van het communicatieve handelen zoals deze is verwoord door Reese-Schäfer (p.25 e.v.).

5. Het lijkt vrijwel onmogelijk dat Habermas hier hetzelfde waarheidsbegrip hanteert als het begrip dat hij eerder als zodanig heeft gedefinieerd.

6. Habermas noemt noodzakelijke afwezigheid van machtsverschil elders in zijn tekst.

7. Samuel P. Huntington: The clash of civilizasions and the remaking of world
order,
p.246 e.v.

8. ibid. p.274.

9. Habermas: Theorie des kommunikativen Handelns I, p.149 (ontleend aan Reese-Schäfer p.29).