Rommelen in de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

Quo vadis? 1 

• • • • • • • • •

[K.T. Dröfe: Rommelen in de wijsbegeerte, p. 83]

 

1. Over de aard van de Natuur

 

Aan het begrip Natuur wordt in dit stukje een bredere betekenis toegekend dan gangbaar is. In de onderhavige context wordt hieronder de gehele kosmos alsmede de Aardse levende en niet levende natuur begrepen.

 

 

2. Over de vermogens van de Natuur

 

De ontwikkeling van het menselijk spraakvermogen
en zijn implicaties

Chimpansees, die voor 98,5% dezelfde genen hebben als mensen, kunnen niet praten. Ook kunnen zij geen woorden aanleren, hoewel je ze wel kunt leren te communiceren bijvoorbeeld door het aanwijzen van bepaalde plaatjes. Waar het aan schort is de structuur van het spraakorgaan: de mond. Het spraakorgaan moet tijdens het pre-menselijke stadium zijn ontstaan, lang voordat mensen de taal verwierven. Je mag concluderen, zo lijkt het, dat het spraakorgaan is gevormd met de bedoeling dat het later ten behoeve van taalexpressie zou worden gebruikt. En in dat geval mag je waarschijnlijk ook de volgende gevolgtrekkingen maken:

a. De Natuur wist dat het spraakorgaan nodig was voor taalgebruik. Zij beschikt dus over kennis.

b. Zij had de bedoeling taal tot stand te brengen. Zij bezit dus intenties.

c. Zij is in staat het spraakorgaan te doen ontstaan en beschikt dus over handelingsvermogen.

d. Zij kon inzien dat het spraakorgaan ging voldoen en heeft dus ook het vermogen tot oordelen.

e. Zij was ervan op de hoogte welke de uitgangssituatie was, de mond van de menselijke voorloper en zijn onvermogen spraak voort te brengen. Dus heeft zij ook waarneming.2

 

 

3. Over de status van het proces van de Natuur

 

De Teilhardistische visie, dat de mens de voorlopige top van het evolutieproces in de Natuur vormt, en dat het proces zich voortzet in civilisatie/culturisatie-ontwikkeling, wordt hier overgenomen. Dit proces lijkt nog geenszins voltooid. Als dat juist is zijn er zeker interessante en grote ontwikkelingen in de maak.

 

 

4. Over het fenomeen ‘mededogen’ in de Natuur

 

Uit niets blijkt dat de Natuur handelt uit hoofde van mededogen. Mededogen is eenvoudig geen categorie die telt, zo lijkt het. De wreedheid die mensen en dieren in de loop van de evolutie moesten ondervinden hebben hun bittere getuigenis dienaangaande geleverd. Als de dinosauriërs een verdere ontwikkeling in de weg staan, worden ze tezamen met vele andere levensvormen eenvoudigweg vernietigd.3

 

 

5. Over de status van onze samenleving

 

Het lijkt niet echt goed te gaan met onze samenleving. Milieu, migratie, naderende energiecrisis, overbevolking, grote-stedenproblematiek, criminaliteit al of niet georganiseerd, baren ons allen zorgen. En de welvaart heeft de mensen beter noch gelukkiger gemaakt, zo lijkt het, integendeel misschien wel. De tv met haar tientallen kanalen waarop geweld en vulgarisering (in de niet-geautoriseerde betekenis) van sex worden uitgedragen, kan al evenmin als een fenomeen van vooruitgang worden beschouwd.4 Het ziet er voorts een beetje naar uit, dat de ziel van onze samenleving bezig is te verdwijnen,5 waardoor zij het inspirerend vermogen verder gaat verliezen en het perspectief op een begeerde Toekomst verdwijnt. En dat leidt vervolgens tot overaccentuering van eigenbelang (of wat daarvoor wordt aangezien). Wat bij toenemende uitsluiting belangrijk wordt zijn dan zaken als geld, bezit, macht, aanzien, succes, lust en het verwerven ervan; maar ook geweld en grofheden in verschillende vorm gedijen uitstekend in deze ontzielende wereld en een afneming van gevoeligheid, warmhartigheid en fijnzinnigheid zijn daaraan op hun beurt inherent. En als de ziel uit de samenleving verdwijnt mogen we ook een aantal andere verschijnselen tegemoet zien, zoals toeneming van burn out onder managers, verdwijnende motivatie bij onderwijzend personeel (van hoog tot laag), corruptie onder ambtsdragers (in de breedste zin van het woord) en almaar voller wordende psychiatrische ziekenhuizen.

 

 

6. De kernvraag

 

We zijn toe aan de ogenschijnlijk belangrijkste vraag die er in dit stadium van de menselijke ontwikkeling te stellen is: kan de Natuur haar volgende ontwikkelingsstadium bereiken in een rustig verlopend proces of is er een evolutionaire cesuur nodig?

 

maart/april 1999

 

 

Noten

1. Latijn: Waarheen ga je?

2. Als deze redenering correct is (hetgeen uiteraard nog maar de vraag is), stuiten we hier, zo lijkt het, op een bevinding die consequenties zou kunnen hebben voor verschillende delen van het wijsgerig discours. Verder kan worden opgemerkt dat het aldus verkregen begrip van de Natuur enigszins lijkt op dat van Spinoza.

3. Het paradoxale is echter dat de Natuur niettemin mededogen laat ontstaan en wel bij de mens (zij het natuurlijk in beperkte mate en met grote verschillen tussen de diverse culturen). En dat lijkt te betekenen, dat mededogen reeds in de Natuur besloten moet liggen. Dat zij niet dienovereenkomstig handelt, kan wellicht verklaard worden uit het feit dat dit nog niet tot haar mogelijkheden behoort of dat het een luxe is die zij zich vooralsnog niet kan veroorloven.

4. Reclame op dit medium, die ons irriteert en waarvoor we ons voortdurend trachten af te sluiten, heeft niettemin invloed op ons denken en doen. Dacht u werkelijk dat het getoonde geweld, waarvoor we ons niet afsluiten, ons denken en doen niet beïnvloedt? Met de suggestieve uitspraak dat niet wetenschappelijk is aangetoond dat er wel verband bestaat, afkomstig van politici en belanghebbenden, nemen we natuurlijk geen genoegen meer; wat we verlangen is dat wel wordt aangetoond dat geweld op de tv geen invloed heeft en dat is natuurlijk onmogelijk. (De uitspraken dat ‘niet is aangetoond van wel’ en dat ‘wel is aangetoond van niet’ verhouden zich t.a.v. geboden inhoudelijkheid ongeveer als 0% tot 100%.) Het lijkt er overigens op dat hier zichzelf versterkende mechanismen in het spel zijn. Als vertoning van sex en geweld de kijkcijfers in positieve zin doet uitslaan, is dat een goede reden er vooral mee door te gaan of misschien wel er nog iets meer van te bieden. Wie of wat zal dit mechanisme doorbreken? Te vrezen is dat we moeten erkennen dat zo’n mechanisme niet voorhanden is. De Overheid toont zich onmachtig. Het lijkt er zelfs hard op dat zij in het algemeen inboet op haar vermogen corrigerend op te treden.

5. De ziel van een samenleving, zoals hier begrepen, is de op de achtergrond werkzame inspirator die in belangrijke zaken en in grote lijnen bepaalt waaruit en waartoe men handelt. Lange tijd heeft het Christendom de samenleving (althans de Westerse) bezield, zij het stellig niet op ideale wijze. Nu zijn rol nagenoeg lijkt te zijn uitgespeeld, wordt de vraag naar de nieuwe inspirator actueel. Het spreekt uiteraard vanzelf dat deze bron van inspiratie niet gemaakt maar gevonden dient te worden. En ook zal het duidelijk zijn dat de echte ziel van de samenleving niet anders dan consistent en permanent kan zijn. Als dit juist is, wordt het dan niet waarschijnlijk dat die karakteristieken alleen te vinden zijn indien de inspiratiebron verbonden is met de intenties van de Natuur zelve? Hoe het zij, we stuiten hier op filosofie van de eerste categorie, d.w.z. op filosofie van grote importantie, die niet alleen van belang is voor geïnteresseerden in de wijsbegeerte maar voor ons allemaal. Daarom dient hierover in eenvoudige taal en in volstrekt begrijpelijke termen te worden geschreven. Dat betekent dat het verboden gebied is voor derridisme en andere vormen van cryptiek. (Zou het trouwens iets zijn af te spreken deze modi alleen nog te gedogen in filosofie van de vijfde categorie?)