Rammelen aan de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

Parmenides en de I Tjing  

• • • • • • • • • 

 [K.T. Dröfe: Rammelen aan de wijsbegeerte  p.18] 

 

Parmenides

 Het niet-zijnde is niet en Het Zijnde is, zegt Parmenides in De weg van de Waarheid.1 Het Zijnde is ongeboren, onvergankelijk en onveranderlijk. En verder: Het is één, uit één stuk, ondeelbaar, niet in de tijd en niet op een plaats; dat wat men denkt is hetzelfde als dat wat is. Als we (voor korte tijd) aannemen dat Parmenides een bijzondere, juiste en misschien zelfs wel geniale intuïtie heeft gehad, hoe moeten we ons deze opvatting over Het Zijnde dan bij benadering voorstellen? Laten we eens nagaan of dat misschien toch, zij het in beperkte mate, mogelijk is. Als we al wat is geweest en al wat zal zijn als één groot vierdimensionaal zijnde willen zien, zijn we misschien reeds op het goede spoor. Het lijkt dan inzichtbevorderend de vierde dimensie (de tijd) op dezelfde wijze te beschouwen als de overige drie dimensies. Onontkoombaar is dat het Parmenidesiaanse wereldbeeld vragen oproept. Hier volgt een wat onbeholpen poging op enkele daarvan een voorlopig en zeker niet afdoend antwoord te geven:

Alles is toch in de tijd en op een plaats. Hoe kan nu Het zijnde niet in de tijd en niet op een plaats zijn?

Het Zijnde is niet in de tijd, want de tijd is er in deze zienswijze een onderdeel van. Het is ook niet op een plaats, want alle plaatsen maken deel uit van Het Zijnde.

Maar de ondeelbaarheid en de onveranderlijkheid van Het Zijnde, hoe staat het daar mee?

Om dat te verduidelijken kunnen we misschien het beste in eerste aanleg naar het verledenaspect van Het Zijnde kijken. Hoe zouden we in het verleden iets kunnen afsplitsen van alle gebeurtenissen die hebben plaatsgehad? Afscheiding zou betekenen dat we iets aan het verleden kunnen veranderen en dat is onmogelijk. Heden en toekomst zullen eens tot het verleden behoren en daar zal dan dus hetzelfde voor gelden. Maar doordat verleden, heden en toekomst een vierdimensionale eenheid vormen, geldt de ondeelbaarheid van het toekomstaspect van Het Zijnde nu reeds. Een soortgelijke redenering kan men t.a.v. onveranderlijkheid opzetten. Zo beschouwd is het misschien mogelijk ook de ondeelbaarheid en onveranderlijkheid van Parmenides’ Entiteit te aanvaarden, al is het natuurlijk niet zo makkelijk deze hersenacrobatie uit te voeren.

Als we nu eens een vacuüm maken zodanig dat het laatste atoom verwijderd is, dan hebben we toch het niet-zijnde gefabriceerd, maar dat bestaat niet, zegt Parmenides. Hoe zit dat?

Dit volledige vacuüm kan niet tot het niet-zijnde worden gerekend, want er heerst nog tijd en er is nog ruimte en deze twee zaken zijn niet niets en dus maakt het vacuüm deel uit van Het Zijnde.

Maar Het Zijnde is ooit begonnen. We geloven thans toch met wetenschappelijk gefundeerd recht aan een Big Bang als eerste begin van alles. Hoe kan dan Het Zijnde ongeboren zijn?

Als we in alledaagse termen over de oerknal praten, dan kunnen we inderdaad sinds Einstein zeggen dat er voor de Big Bang niets was, zelfs geen ruimte en geen tijd, want deze zijn, aldus Einstein, een functie van de materie, dus als er geen materie is kan er ook geen ruimte en geen tijd zijn. In alledaagse termen gedacht was er dus ooit een begin aan het zijnde. Maar binnen Het Zijnde van Parmenides dat immers, zo is voorondersteld, vierdimensionaal is, kan de vraag naar een begin niet gesteld worden, want een begin impliceert tijd en de tijd zit al in Het Zijnde. Vragen naar het begin van Het Zijnde is dan net zo iets als vragen naar het gewicht van gewicht of het geluid van geluid of, misschien duidelijker, het begin van de cirkellijn. Begin is eenvoudigweg geen categorie van Het Zijnde. Als deze redenering opgaat, is ook het ongeborene van Het Zijnde (met wat goede wil) verduidelijkt.

Als je eraan kunt denken, denk je aan Het Zijnde. Dat klopt toch niet. Je kunt immers ook aan het niet-zijnde denken, zoals een studente onlangs opmerkte.

Evenals de figuren uit een sprookje tot Het Zijnde behoren, zo moeten ook de gedachten tot (het onstoffelijke aspect van) Het Zijnde worden gerekend. Gedachten zijn immers niet niets en wat niet niets is, hoort tot Het Zijnde. En wat het denken aan het niet-zijnde betreft, dat moet als een onmogelijkheid worden beschouwd. Aan het niet-zijnde kan niet gedacht worden. Waaraan gedacht kan worden dat zijn de woorden ‘het niet-zijnde’ evenals aan een verkeerde voorstelling van het niet-zijnde en die woorden en deze voorstelling behoren tot Het Zijnde.

Als we nu Zeno2 met zijn paradoxen nader bekijken, dan mogen we toch concluderen dat oude en vooral moderne cijferaars en rekenmeesters zijn paradoxen hebben ontkracht. Is Parmenides daarmee niet onderuit gehaald?

Geheel los van de mogelijkheid dat Zeno's paradoxen niet (volledig) zijn ontkracht, lijkt het in ieder geval een redelijk standpunt te stellen dat er geen reden is Parmenides af te wijzen. Het is immers mogelijk dat Zeno's paradoxen hoe knap ook gevonden en hoe scherp en geestig ook geformuleerd, Parmenides' stellingen niet in de ware zin des woords hebben ondersteund.

Het zal duidelijk zijn dat met het beantwoorden van de vragen ook is aangegeven hoe het Zijnde van Parmenides hier ongeveer is begrepen: als één groot vierdimensionaal Ding. Dit impliceert overigens geenszins dat hij ook goed is begrepen. Als u niettemin tot zover het geschutter en gescherm met zijnden en niet-zijnden heeft willen volgen en het betoog (nog steeds maar voor even) heeft willen aanvaarden, dan is het tijd de volgende stap te zetten. Het Zijnde wordt dus door Parmenides begrepen als een alles omvattende entiteit, als dé entiteit par excellence. Welnu, dan moet het ook mogelijk zijn aan deze entiteit eigenschappen toe te kennen. Eén van die eigenschappen zou kunnen zijn dat Het Zijnde een structuur heeft en dat in de diepte van deze structuur de verschillende aspecten ervan met elkaar verbonden zijn en wel op soortgelijke wijze als in de alledaagse wereld de verschillende zaken van bijvoorbeeld een commercieel kantoor met elkaar verbonden zijn. Daar staan de stoelen, niet willekeurig in het kantoor maar keurig achter de bureaus. De mensen die er werken gaan zich nadat zij zijn binnen gekomen niet op willekeurige plaatsen ophouden, maar nemen plaats op de stoelen achter de bureaus, niet alleen vandaag maar ook morgen en overmorgen. En de klok aan de muur geeft dezelfde tijd aan als de horloges van de bezoekers met wie afspraken zijn gemaakt. De werkzame mensen spreken allen dezelfde taal en de dossiers zijn alfabetisch opgeborgen. Kortom er heerst ordening in het bureau en de verschillende aspecten van het kantoor zijn op een bepaalde wijze met elkaar verbonden en wel zodanig dat men bij het waarnemen van één aspect de aanwezigheid van een ander kan vermoeden. Ziet men bijvoorbeeld een bureau, dan mag vermoed worden dat er ook een stoel achter staat. Ziet men een bureau-stoelcombinatie dan mag men vermoeden dat daar gedurende kantooruren iemand werkzaam is vooral als er dossiers in bewerking op liggen. Ook in Het Zijnde kan een dergelijke ordening en verbondenheid tussen de verschillende aspecten bestaan, al wordt deze aan de oppervlakte, waar wij ons bevinden, niet zo maar onderkend. Je zou ons in onze alledaagse omgeving misschien kunnen vergelijken met een muis in het commerciële kantoor, die immers geen benul heeft van de aanwezige structuur.

 

De I Tjing

In menige boekenkast kan men tegenwoordig een exemplaar van de I Tjing3 aantreffen. Menigeen wendt zich blijkbaar met bepaalde levensvragen tot dit orakel. Een interessante vraag is of degenen die in vertrouwen de I Tjing raadplegen zich realiseren dat dit vertrouwen een zeer bepaalde kijk op de werkelijkheid impliceert. Stel je de vraag hoe het mogelijk is aan een boek een vraag te stellen en daarop ook nog een zinnig antwoord te krijgen, dan geeft men veelal als reactie dat toeval niet bestaat of dat alles met alles samenhangt. Dat is mooi maar een beetje vaag. Laten we (ook in dit geval slechts voor korte tijd) aannemen dat de I Tjing een echt orakelboek is en dat er dus zinnige antwoorden worden gegeven. Deze veronderstelling haalt heel wat overhoop. Want als we de I Tjing toelaten, hoe zouden we dan nog de Tarot kunnen afwijzen. Maar als we kaarten en munten aanvaarden als hulpmiddelen om verborgen waarheden te doen openbaren, hoe zouden we dan de kunst deze verborgen waarheden te lezen uit de sterren (astrologie) uit kruiden (botanomantie) uit getallen (arithmantie) kunnen afwijzen. En er zijn nog veel meer fenomenen waaruit zaken worden afgelezen: wolken, de vlucht van vogels, de kracht en richting van winden, gesmolten was in water, dobbelstenen, de wijze waarop iemand lacht, de ingewanden van dieren, kaarsgeflakker, het gedrag van insecten enz. De reeks is nog aanzienlijk langer4. Over voortekenen, waar men in de Oudheid zo veel waarde aan hechtte, hoeven we ons in dit perspectief al helemaal niet meer te verbazen. Als zo veel verschijnselen een boodschap bevatten, zou het dan niet waarschijnlijk zijn dat alle fenomenen meer te vertellen hebben dan dat wat zij in eerste aanleg representeren? Anders geformuleerd: Zou er niet een geheimzinnige maar prominente samenhang tussen en ordening in alle verschijnselen aanwezig zijn? We kunnen haast niet anders dan dit als consequentie aanvaarden.

 

Parmenides en de I Tjing

 De ordening en samenhang tussen de zijnsaspecten die verondersteld werd aanwezig te zijn in Het Zijnde van Parmenides moet dan wel dezelfde ordening en samenhang zijn als die welke uit de I Tjing en verwante technieken kan worden afgeleid. Het grappige is dat, deze stap gezet hebbende, het mogelijk is nu ook enige andere hoogst merkwaardige fenomenen te plaatsen. Bijvoorbeeld de iriscopie, een techniek die gebaseerd is op de mogelijkheid omtrent de gesteldheid van het lichaam het een en ander af te lezen in de iris. Ruimer denkende medici zoeken tevergeefs naar de causale relatie tussen de lichaamsgesteldheid en deze tekenen. Maar zo langzamerhand mag, althans binnen de grenzen van dit betoog, voorondersteld worden dat causaliteit slechts één vorm van de (misschien wel) vele soorten ordening en samenhang is die in Het Zijnde aanwezig zijn, zeker niet de enige en mogelijkerwijs niet eens de belangrijkste. De relatie iris/lichamelijke gesteldheid behoeft dus geenszins causaal van aard te zijn. En dan de magie, ook dat verschijnsel past in het beeld. Dit is immers niets anders dan het sleutelen aan het ene fenomeen om veranderingen in het andere daar kennelijk mee verbonden verschijnsel te bewerkstelligen. Gegeven de geheimzinnige ordening in Het Zijnde mag ons dit niet langer verbazen. Je zou het in het beeld van het commerciële kantoor kunnen vergelijken met het weghalen van een stoel als iemand wil gaan zitten (het ene verschijnsel); de persoon in kwestie zal vervolgens vallen (het daarmee verbonden verschijnsel). En homeopathie, het werken met drankjes zonder dat nog één molecule van de werkzame stof aanwezig is. Dit laat zich zonder veel moeite in het hoofdstuk magie invoegen. Het bewerkstelligen van de verdunningen, het z.g. potentiëren, zou immers beschouwd kunnen worden als magisch handelen. Ook het in de natuurkunde bekende verschijnsel waarbij bepaalde atoomdeeltjes een onverklaarbaar synchroon gedrag vertonen kan wellicht in deze zin begrepen worden.

 

Besluit

Is er nu een verklaring gegeven voor een aantal verschijnselen (nog heel even) uitgaande van de juistheid van de uitgangsvooronderstellingen en van de gevolgde redenering? Nee, niet of nauwelijks. Het is een beetje als met het oppervlakkig opruimen van een kamer; zelden is dat meer dan het verplaatsen van de rommel. Iets soortgelijks geldt hier: De problemen (groot en ondoorgrondelijk) blijven; ze zijn hoogstens een beetje verplaatst. Bovendien roept het geschetste beeld tal van vragen op zoals: Is er nog plaats voor één of meer goden en past de menselijke keuzevrijheid wel in dit concept? En tenslotte zijn de twee vooronderstellingen betreffende de juistheid van de intuïtie van Parmenides en de betekenisvolheid van de I Tjing slecht for the sake of argument voor waar aangenomen. The argument is over, er is dus niet langer reden aan deze premissen waarheid toe te kennen. Zo langzamerhand wordt het dus weer tijd over te gaan tot de orde van de dag.

 

december 1995

 

Noten

1. Parmenides is een Griekse filosoof uit de vijfde eeuw v.o.j. Hij wordt gerekend tot de Eleaten (zo genoemd naar de plaats waar zij werkzaam waren: Elea); Deze filosofen kennen aan het zijnde een geheel eigen karakter toe.

2. Zeno de grote leerling en verdediger van Parmenides heeft een aantal paradoxen geformuleerd die het niet bestaan van veelheid en beweging moeten bewijzen. Veelheid en beweging passen immers niet in het onveranderlijke en ondeelbare Zijnde dat zijn leermeester vooronderstelde. Bekend zijn de paradoxen van de pijl die niet beweegt in zijn vlucht (de pijl kan niet bewegen op de plaats waar hij is en evenmin op de plaats waar hij niet is) en van Achilles die de schildpad niet kan inhalen. (Als Achilles op moment A de plaats heeft bereikt waar de schildpad is begonnen, heeft de schildpad inmiddels plaats b bereikt. Als Achilles vervolgens op moment B plaats b heeft bereikt is de schildpad intussen op plaats c aangekomen enz. Deze redenering kan eindeloos worden voortgezet; Achilles zal de schildpad dus nimmer inhalen.)

3. De I Tjing is een Chinees orakelboek dat men kan raadplegen door eerst een vraag te formuleren en vervolgens zes maal drie muntjes op te gooien. Kruis is twee en munt is drie (of omgekeerd; men kan dat zelf van te voren bepalen). Op deze wijze krijgt men zes getallen die variëren van zes (drie tweeën) tot negen (drie drieën). De aldus verkregen combinatie van zes cijfers geeft de plaats aan waar men het antwoord in het orakelboek aantreft.

4. Al de hier genoemde afleeskunsten zijn ontleend aan De mysterieuze krachten van de geest van Wim Koesen: p. 55 e.v.