Rommelen in de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Over consequentieloze filosofie en kansen
voor pas afgestudeerde doctorandussen

• • • • • • • • • 

 

[K.T. Dröfe: Rommelen in de wijsbegeerte,  p. 41]

 

 

1. Consequentieloze filosofie

 

De verschillende deelgebieden van de filosofie plegen op deze of gene wijze consequenties (gevolgen) te hebben. Laten we om deze stelling te onderzoeken eens een aantal gebieden onder ogen zien:

 

Metafysica

De metafysica levert o.m. de grondslagen voor ons leven en voor ons denken. De wijze waarop al of niet inzichten uit deze deeldiscipline worden aanvaard, bepaalt hoe we in het leven staan en hoe wij denken. De metafysica heeft dus consequenties voor denken en doen.

 

Ethiek

Ook als men veronderstelt dat de wijsgerige ethiek nauwelijks invloed heeft op ons gedrag, zal men moeten toegeven dat ethiek in ieder geval beoogt invloed uit te oefenen; en de werkelijke invloed zal, mogen we aannemen, meer zijn dan nul. Ook hier moeten we dus bepaalde gevolgen aannemen.

 

Logica

Met behulp van de logica leren wij op een zuivere wijze redeneringen op te zetten. Dus zijn er consequenties.

 

Politieke en sociale filosofie

De wijze waarop wij over de samenleving denken heeft van alle deeldisciplines der filosofie waarschijnlijk de meeste en de meest ver-strekkende gevolgen. Denkt u bijvoorbeeld aan Marx en de Russische Revolutie of aan de misschien niet zo spectaculaire maar voor de rechtsstaat wel zeer belangrijke ‘trias politica’ als vrucht van de politieke filosofie.

Wijsgerige antropologie

Misschien is wel de belangrijkste potentiële consequentie van deze tak van de wijsbegeerte dat er uit naar voren kan komen hoe we mensen (vooral jonge mensen) moeten vormen, opleiden en waarom en in welke mate wij hun belangrijkste potenties tot ontwikkeling moeten brengen.

 

Filosofie van kennis en wetenschap

Deze tak van de filosofie heeft een aanzienlijke invloed op de waarde die wij aan kennis en wetenschap mogen toekennen. Zo is in deze discipline de beperkte betekenis van de inductieve methode aangetoond en is duidelijk gemaakt dat iedere wetenschappelijke theorie te gelegener tijd voor een betere moet worden ingeruild en dat men dus voortdurend bereid dient te zijn een verbeterde theorie te aanvaarden. Ook deze tak van filosofie heeft daarmee zijn consequenties.

 

Analytische filosofie

Het is wellicht het sterkste punt van de analytische filosofie dat het gevestigde inzichten onderuit kan halen – vergaande gevolgen dus. Het mooiste voorbeeld is misschien wel het bekende essay van
Quine Two Dogmas of Empiricism1 welk betoog van doorslaggevende betekenis is geweest voor de eliminering van het logisch positivisme.

 

Consequentieloze filosofie

Hoe zit het nu met de filosofie die zich bezighoudt met betekenis en verwijzing (Sinn en Bedeutung)? Dit deel van de taalfilosofie lijkt op geen enkele wijze consequenties te genereren. Hier is, voorzover dit inzicht juist is, dus sprake van consequentieloos2 filosoferen. In gesproken noch geschreven vertogen schijnen de taalgebruikers zich iets van de bevindingen van de desbetreffende taalfilosofen aan te trekken. Bovendien zouden we niet dan met grote moeite kunnen bedenken op welke wijze dit soort filosofische bevindingen zich in (taal)gedrag zouden moeten manifesteren. Nu zou men wellicht willen opmerken dat ook deze filosofie consequenties heeft, omdat na het kennis nemen van essays over betekenis en referentie de zogenaamde mentale toestand (mentaliteit)3 is veranderd. Het zal duidelijk zijn dat deze slappe consequentie hier niet wordt bedoeld.

 

In dit stuk gaat het om consequenties betrekking hebbend op gedrag, mentaliteit (in gebruikelijke zin van het woord), wetenschap, samenleving of op andere gebieden van de filosofie. Welnu, als deze inderdaad ontbreken, mag misschien ook gesteld worden, dat die taalfilosofie welke zich bezighoudt met betekenis en referentie uit dien hoofde tenminste een vorm van filosofie is die tot de minder belangrijke behoort. Wat vindt u? Moet minder belangrijke filosofie extra helder en begrijpelijk geschreven worden? Daar is in ieder geval veel voor te zeggen. Het is immers jammer aan de minder belangrijke teksten door onduidelijkheid veel tijd te moeten spenderen.4 Helaas wordt minder belangrijke filosofie echter geenszins steeds op begrijpelijker wijze gepresenteerd, veel essays uit de bundel The Philosophy of Language van A.P. Martinich getuigen daarvan.

 

 

2. Kansen voor pas afgestudeerden doctorandussen
in de filosofie

 

Dit is het moment voor een wending in het betoog. In de wereld van de filosofie treffen we schrijvers van uiteenlopende betekenis aan. Bovenaan staan de grote filosofen à la Russel, Popper, Heidegger, Wittgenstein om enige twintigste eeuwse voorbeelden te noemen. Dan volgen de iets minder grote filosofen zoals Hannah Arendt, Pierce, Ayer, Strawson. Daarna krijgen we de commentatoren, interpreten, exegeten en compilators die de grote wijsgerige werken samenvatten en toegankelijk maken voor geïnteresseerden met beperkte aanleg of leesmogelijkheden. Vervolgens krijgen we de leerboekschrijvers, die een belangrijke rol vervullen in het ontwikkelingsproces van filosofiestudenten. En onderaan deze hiërarchie treffen we de zogenaamde ebs-ers (Essay-Bundel-Samenstellers) aan. Terecht staan zij onderaan, want deze filosofie-beoefenaars maken er zich wel erg makkelijk vanaf. Hun werk bestaat immers uit niet veel meer dan kopietjes draaien, stukken op volgorde leggen en een inleidinkje schrijven, een klusje van hooguit één à anderhalve dag. Er moet derhalve ruimschoots tijd overblijven voor het vervullen van een uiterst belangrijke, zwaar ontbeerde en nauwelijks onderkende functie: het verschaffen van verhelderende toelichting. Gemiste kans van de eerste orde dus. Jammer ook, omdat als enige ebs-er zich op deze taak zou storten, hij de onsterfelijke reputatie van ‘de Czerny’s der filosofie’ zou kunnen verwerven.5 Een argument voor verheldering van geheel andere orde is dat het verschaffen van verduidelijkende toelichting op moeilijke essays die geschreven zijn in vakbargoens van een bepaald wijsgerig subdeelgebied, het verschijnsel van intellectuele inteelt enigszins tegengaat.6 Begaafde outsiders krijgen met behulp van deze toelichting toegang tot de teksten en kunnen veel gemakkelijker een verfrissende bijdrage aan de discussie leveren, een aanvulling waardoor het discours als het ware wordt opgeschud.7 

We mogen ons thans afvragen of, nu we in een situatie verkeren waarin ten eerste de essayist tekort schiet (door zich niet de moeite te geven voldoende begrijpelijk te schrijven voor beginnende geïnteresseerden) en ten tweede de ebs-ers het laten afweten, hier wellicht een belangrijke kans ligt voor begaafde, baanloze, pas afgestudeerde filosofiedoctorandussen. Wat let hun de vrije tijd te vullen met het schrijven van explicatieve teksten. Als zij dat in het Engels doen, zou dat bovendien commercieel wel eens zeer aantrekkelijk kunnen zijn. De werkprocedure is in ieder geval doodsimpel. Leg een paar studenten de toe te lichten teksten voor (niet natuurlijk die met een iq van 180, maar studenten met een intelligentiequotiënt van ongeveer 120).8 Aan hen kan dan worden gevraagd welke tekstdelen zij niet hebben begrepen. Op basis van de aldus verkregen informatie kunnen vervolgens zonder al te veel problemen de benodigde toelichtingen worden geformuleerd.9 Als er daadwerkelijk goede explicatieve teksten ter beschikking komen, behoeven studenten niet meer zo te ploeteren met onmogelijke teksten, hoeven docenten niet langer zo veel tijd aan uitleg en het beantwoorden van vragen te besteden en zouden zij zich meer kunnen wijden aan het ontwikkelen van de in het bijzonder voor filosofen, zo gewichtige vaardigheden als die welke liggen op het gebied van standpuntvorming, discussietechniek, standpuntpresentatie en standpuntverdediging, wat de laatste twee betreft, niet alleen in geschrift maar vooral in woord.

 

 

Postscriptum (over zwatelen en zwelgen)

 

Onlangs verschenen er twee kritische stukjes van de hand van Maarten ’t Hart (Is Kant riskant?) en van Hans Ree (Pek en veren).10 Deze twee filosofisch geschoolde publicisten hadden met hun kritiek niet het oog op enig filosofisch werk, een bepaalde filosoof of een wijsgerige stroming maar op de filosofie als zodanig. Het merkwaardige is dat het net lijkt, of hun ongenoegen o.a. gericht op twee karakteristieken van de hedendaagse filosofie: zwatelen en zwelgen (wat het laatste betreft in crypticisme natuurlijk)11 onontkoombaar was geworden. Het hing, zo gezegd, in de lucht. De wijsbegeerte heeft, naar het lijkt, in haar ontwikkeling een dergelijke kritiek over zich afgeroepen. We moeten dan ook niet in staat geacht worden de betogen in hun essentie te ont-angelen; hun kritiek treft immers doel, ook al is deze misschien gechargeerd. Voor dit soort uitingen van onvrede geldt steeds dat zij het topje van een ijsberg vormen; dat wil zeggen de stukjes zijn in wezen exponenten van een veel breder gevoeld ongenoegen. Misschien moeten we daarom nu de volgende vraag aan de orde stellen: welke wending dienen wij aan de filosofie te geven om haar in de toekomst min of meer te vrijwaren van dergelijke fundamentele kritiek? Dat weten we natuurlijk niet met zekerheid, maar er zijn wel enige vermoedens te formuleren, waarvan de realisering er mogelijk voor kan zorgen dat marginalisering van de wijsbegeerte wordt voorkomen en zij haar rechtmatige plaats, midden in het leven, terugkrijgt. Het gaat om het volgende:

 

1.         Centraal stellen van zaken die voor iedereen interessant, relevant dan wel van belang zijn. En deze karakteristieken zijn echt niet te vinden in het uiteen rafelen van woordbetekenissen, om eens iets te noemen. Een dergelijk thema vinden we echter wel in de plaats, betekenis, functie en toekomst van de mens in het totale kosmische bestel. En daaromtrent is nog veel onduidelijkheid.12 (Het gaat hier natuurlijk niet om nieuwe filosofie; hoogstens is het nieuwe de belangrijke plaats die aan dit soort wijsbegeerte moet worden toegekend.) Het centraal stellen van dit thema betekent niet dat er voor andere filosofie geen plaats meer is, maar wel dat deze onomwonden een bescheidener positie krijgt toegewezen. Hierbij moeten we bedenken dat het algemeen erkende belang van de centrale thema’s in de filosofie de minder belangrijke als het ware beschermen, omdat zij de verbanning van de gehele filosofie (al of niet overladen met pek en veren) kunnen voorkomen.

 

2.         Het vorige punt heeft vergaande consequenties voor de wijze waarop wij de samenleving moeten inrichten en dat gaat heel wat verder dan het thans gebruikelijke sleutelen in de marge. Deze filosofie mondt uit in actie, niet voor overheden maar voor bezielde en begaafde enkelingen die zich aangesproken gevoelen.13 Niet alleen is dit nog interessanter, nog relevanter en van nog meer belang voor de mensen, dit aspect kan er tevens voor zorgen dat de ’t Harten en de Reeën de wind uit de zeilen wordt genomen, want zo ontdoet de praktische filosofie zich van haar theoretische imago en wordt echte toegepaste filosofie.

 

3.         Als teksten voor iedereen interessant, relevant dan wel van belang zijn, moet ook een eind gemaakt worden aan het inteeltig cryptisch oreren onder het motto ‘Ik schrijf niet voor Jan en Alleman, maar alleen voor hoog gekwalificeerde en hoog intellectuele collega’s’ (het Habermas-syndroom). Als zaken van een dergelijk belang zijn, moeten ze in een taal worden geschreven die iedereen met een bepaalde minimumopleiding (middelbare school bijvoorbeeld) begrijpt. Dit betekent niet alleen dat onduidelijke taal moet worden vermeden, maar ook dat niet geschroomd mag worden veelvuldig toelichtingen te verschaffen.

 

4.         Het instellen van een onderzoek naar wijsheid (één van de wortels van de filosofie, die inmiddels nagenoeg vergeten lijkt te zijn) en de factoren die haar belemmeren. Want ook dat is interessant, relevant en van het grootste belang voor iedereen en moet daarom eveneens centraal worden gesteld.

 

Dit verre van originele betoog wordt u voorgelegd zonder pretenties maar niet zonder een vleugje hartstocht en wel op hoop van zegen.

 

maart 1998

 

Noten

1. A.P. Martinich: The Philosophy of Language, p.26 e.v. Dit artikel vormt misschien wel één van de hoogtepunten van de essay-filosofie.

2. Er wordt hier niet betoogd dat de bovengenoemde deeldisciplines van de filosofie in al hun uitingsvormen consequenties hebben en evenmin dat er in de andere onderdelen van de taalfilosofie geen consequenties aanwezig zouden kunnen zijn.

3. De situatie van de hersenen voor de kennisneming is immers niet volledig gelijk aan die van erna.

4. Hoe zit het nu met belangrijke filosofie? Daarvan moeten we natuurlijk stellen dat deze extra helder en begrijpelijk moet worden geschreven, omdat het jammer is door onduidelijkheid daarvan iets te missen.

5. Czerny is als componist niet erg belangrijk, maar als muziekpedagoog heeft hij grote bekendheid en eeuwige roem verworven.

6. Van intellectuele inteelt is sprake als binnen een beperkt groepje van deelgebied-specialisten de gewoonte gaat ontstaan slechts voor elkaar te schrijven en slechts elkaar te becommentariëren.

7. Wat let ons overigens in de toekomst filosofische teksten een drietal cijfers mee te geven: één voor begrijpelijkheid, één voor importantie van het onderwerp en één voor de waarde van de bijdrage aan dit onderwerp. Voorbeeld: Een werkstuk van filosoof D. (de letter is natuurlijk volstrekt willekeurig) krijgt de volgende codering mee: b: 1, i: 2, w: 6.

8. Het iq van 120 geldt voor het minimum, nodig om, zij het misschien met moeite, een academische studie te kunnen voltooien. Het absolute rockbottom-niveau ligt nog iets lager en correspondeert toevallig precies met het iq van uw scribent: 112,5; studenten die het hiermee moeten doen, zo leert de ervaring, dienen 80 uur per week te studeren (deeltijd: 40) en slechts bij hoge uitzondering halen zij het beoogde zesje in één keer. Het moet duidelijk zijn dat voor hen goede explicaties nagenoeg van levensbelang zijn.

9. Het kan natuurlijk geen kwaad de pennenvruchten voor alle zekerheid nog even aan de oude leermeesters ter beoordeling voor te leggen.

10.  Maarten ’t Hart, Hollands Maandblad 1997 11/12: Is Kant riskant? Hans Ree, nrc 16 december 1997: Pek en veren.

11.  Het begrip ‘zwatelen’ is door Ree in zijn artikel gebezigd. Het woord ‘zwelgen’ wordt niet door ’t Hart gebruikt, maar past in zijn betoog als het glazen muiltje op Assepoesters voet.

12.  Het gaat hierbij om vragen als deze: In welk megaproject zijn wij mensen opgenomen? Is de sociogenese wellicht een verbijzondering van de kosmogenese? In hoeverre kunnen we de evolutionaire ontwikkelingslijn doortrekken om enig zicht te krijgen op de toekomst? Welke kracht (als die er al is) zit achter het Masterplan (als dat er al is)? Wat is de rol van factor X. in het geheel? (Deze factor wordt in een bekend boek in één adem genoemd met de factoren hoop en geloof.) Welke verantwoordelijkheid is in dit verband op onze schouders gelegd? Aangezien dergelijke vragen zich niet met logica, inductie of deductie laten beantwoorden, staat ons wellicht alleen de legpuzzel-methode ter beschikking: in welk plaatje passen alle stukjes (feiten)het best?

13.  Mogelijk wordt deze gedachte bij een volgende gelegenheid uitgewerkt en toegelicht.