Rammelen aan de wijsbegeerte

 

 Inhoud

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Determinanten van een harddrugsbeleid

• • • • • • • • •

[K.T. Dröfe: Rammelen aan de wijsbegeerte  p. 71]

 

 

Inleidende opmerkingen

 

1. In dit stuk wordt de problematiek van de softdrugs niet in beschouwing genomen.

 

2. De hier aan de orde gestelde thematiek wordt bekeken vanuit het Nederlandse perspectief. Uiteraard kunnen de determinanten voor andere landen op soortgelijke wijze worden onderzocht.

 

3. Onder liberalisering wordt hier zowel het geheel vrij geven van drugs verstaan als het overgaan op een systeem van ruimhartige maar gecontroleerde verstrekking, die zodanig van opzet is dat er geen vraag meer is naar drugs uit het illegale circuit. Er wordt dan tevens van uitgegaan dat de overheid productie en distributie controleert, zodat goede kwaliteit gegarandeerd is.

 

4. Wie zijn eigenlijk de verslaafden? We vinden ze onevenredig veel bij niet-geïntegreerden zoals notoire spijbelaars, zwervers, de perspectieflozen op de arbeidsmarkt en dat zijn dan in de eerste plaats de slecht opgeleiden en in die groep zijn de allochtonen oververtegenwoordigd. Verder vindt men meer dan evenredige verslaving bij mensen die zich in een benarde of door verveling gekenmerkte positie bevinden zoals gevangenen en militairen in stresssituaties. Maar ook de eenzame beroepen en degenen die langdurige spanningen moeten verdragen evenals mensen die in een bohémienachtige omgeving verkeren zijn meer dan evenredig vertegenwoordigd. Hierbij moet men niet uit het oog verliezen dat lang niet alle gebruikers verslaafd zijn, dat niet alle verslaafden ongeïntegreerd zijn en dat zeker niet alle verslaafden verloederd of crimineel zijn. In Nederland rekent men met 25.000 tot 30.000 harddrugsverslaafden.

 

De problematiek

Wat is een goed beleid in zake harddrugs? Velen hebben daar een mening over. Deze loopt uiteen van war on drugs zonder enige tolerantie tot ongeconditioneerd en dus ongecontroleerd vrijgeven van alle drugs. Veelal gaan de meningen gepaard met sterke emoties. Ook overheden verschillen dienaangaande onderling, zoals inmiddels genoegzaam bekend is, en ook dan spelen emoties een niet geringe rol. Uiteraard is er een aantal factoren aan te wijzen dat van belang is voor het voeren van een drugsbeleid. Hier is getracht de belangrijkste, die hierna ‘determinanten’ worden genoemd, te identificeren en te evalueren. De volgende zullen aan de orde worden gesteld:

 

1.             schade ten gevolge van criminele handelingen verricht

                door drugsverslaafden,

2.             extra kosten voor politie, justitie en gevangeniswezen,

3.             ziekte en sterfte ten gevolge van drugs,

4.             dodelijke slachtoffers ten gevolge van afrekeningen in

                de drugscriminaliteit,

5.             verloedering en ellende onder verslaafden,

6.             buurtoverlast,

7.             politiële en justitiële corruptie,

8.             intimidatie van politie- en justitieambtenaren,

9.             het grote gevaar van een goed georganiseerde en

                kapitaalkrachtige drugscriminaliteit.

 

 

Determinanten

 1. Schade ten gevolge van criminele handelingen verricht door drugsverslaafden

De schade ten gevolge van criminele handelingen van drugsverslaafden bedraagt ongeveer 650 miljoen gulden. De totale schade ten gevolge van criminaliteit in Nederland bedraagt jaarlijks ca. 8 miljard gulden. Dus ongeveer 8% komt ten laste van drugsverslaafden. Het totale aantal delicten tegenover personen en bedrijven gepleegd bedraagt ca. 8 miljoen op jaarbasis, waarvan ongeveer 700.000 (± 9%) aan drugsverslaafden moet worden toegerekend.1 Het ziet ernaar uit dat de bekende 80/20-regel ook hier geldt: 20% van de criminele verslaafden pleegt 80% van de delicten.

 

De conclusie moet luiden dat, als er geen andere factoren in het spel zouden zijn, er overgegaan moet worden op liberalisering van harddrugs. Zowel het aantal delicten als de aangerichte schade zal, naar mag worden aangenomen, verminderen.

 

2. Extra kosten voor politie en justitie

De overheidskosten, d.w.z. die van politie, justitie, gevangeniswezen e.d. voorzover betrekking hebbend op drugsgerelateerde criminaliteit bedraagt 640 miljoen gulden. In dit bedrag zit 270 miljoen dat op de drugshandel betrekking heeft. Het bedrag van 640 miljoen vormt op de totale begroting voor ‘Openbare orde en Veiligheid’ ter grootte van 8 miljard 8%. (Zouden de kosten voor brandweer en rampenbestrijding uit deze begroting worden gehaald, dan neemt dit percentage toe tot 14.)2  

Conclusie: Als er geen andere overwegingen zouden zijn, zou deze bevinding moeten leiden tot liberalisering van harddrugs.

 Overigens mag zeker niet worden verwacht dat er na een dergelijke maatregel het bedrag van 1.3 miljard gulden (de som van de onder 1 en 2 genoemde kostenfactoren) zou worden teruggewonnen. Een deel van de verslaafden was al crimineel voor de verslaving begon en een deel zal waarschijnlijk crimineel gedrag blijven vertonen. Bovendien moet ermee rekening worden gehouden dat een gedeelte van de georganiseerde drugsmisdaad haar werkterrein eenvoudig zal verplaatsen. We moeten waarschijnlijk tevreden zijn als deze maatregel de helft van het genoemde bedrag oplevert.

 

3. Ziekte en sterfte ten gevolge van drugs

Er zijn ten minste drie ziekten die meer dan gemiddeld bij verslaafden optreden: tbc, aids en hepatitis. De laatste twee zijn vooral het gevolg van het uitwisselen van spuiten door i.v.-druggebruikers, een overigens afnemende gewoonte. Daar verslaafden zich bovendien veelal niet goed laten behandelen, leidt e.e.a. tot een hoge mortaliteit onder hen. Bij methadongebruikers in Amsterdam bedroeg deze in de jaren 1984-1986 4,4 per duizend, hetgeen zeven maal zoveel is als een naar leeftijd en geslacht vergelijkbare bevolkingsgroep.3

Dan is er het aantal drugsdoden ten gevolge van overdosis. Een aantal van de dodelijke ongevallen door overdosis is het gevolg van tijdelijke vrijwillige of gedwongen abstinentie. De resistentie neemt dan snel af, terwijl de verslaafde geneigd is de gebruikelijke dosis te consumeren. Van drugsmortaliteit zijn enige cijfers bekend:

 

1985        40  (34 mannen en 6 vrouwen)

1990        43  (36 mannen en 7 vrouwen)

1992        43  (40 mannen en 3 vrouwen)

1993        38  (30 mannen en 8 vrouwen)

1994        50  (38 mannen en 12 vrouwen)4 

 

Conclusie: Als er geen andere overwegingen waren, zouden deze gegevens de beleidsmakers ertoe brengen over te gaan op een systeem van gereguleerde verstrekking. Dit systeem leidt immers tot betere voorlichting, betere kwaliteit en vermindering van gedwongen abstinentie, het laatste doordat ook de verwervingscriminaliteit en de daarmee samenhangende opsluitingen zullen dalen. Op een volledige verdwijning van morbiditeit en mortaliteit mag men natuurlijk niet rekenen.

 

4. Dodelijke slachtoffers ten gevolge van afrekeningen in de drugscriminaliteit

Het CBS houdt cijfers bij van alle vormen van moord en doodslag. Als we ons beperken tot omgebrachte mannen (vrouwen dus buiten beschouwing latend) en tot de doodsoorzaak ‘aanslag door vuurwapens en explosieven’ kunnen de volgende cijfers worden aangehaald:

 

1980        1985        1990        1993

 

    17        31            32              515

 

Blijkens in dezelfde bron (maandbericht CBS) aangehaalde onderzoeken van Van den Eshof en Weimar (1991) en Bommers en Meijer (1993) is de toeneming vooral te wijten aan afrekeningen. Laten we om de gedachten te bepalen voorzichtigheidshalve uitgaan van ongeveer 25 afrekeningen op jaarbasis in deze tijd. Het lijdt nauwelijks twijfel dat het grootste deel van deze afrekeningen in de drugswereld moet worden gezocht.

 

Conclusie: Als er geen andere overwegingen golden, zou de overheid stellig besluiten over te stappen op een liberaal harddrugsbeleid, ten einde althans het grootste deel van deze ca.25 moorden per jaar te voorkomen (een aantal dat in de toekomst, bij ongewijzigd beleid, hoogst waarschijnlijk nog zal toenemen). Het voorkomen van moord moet immers tot de meest fundamentele taken van de overheid worden gerekend.

 

5. Verloedering en ellende onder verslaafden

Wijnand Sengers6 noemt de volgende kenmerken van verloedering onder verslaafden: polydruggebruik, verslechterende gezondheidstoestand, armoede, junkgedrag, drugsgebonden criminaliteit, scene-afhankelijkheid en maatschappelijk isolement. We zouden daar misschien vervuiling en gebrek aan hygiëne aan toe mogen voegen. Sengers wijst erop dat verloedering een functie is van stigmatisering en criminalisering. Voorts meldt hij dat uitstoting isolering in de hand werkt en de verslaafden ertoe brengt een ander milieu op te zoeken (en dat is dan meestal niet beter, naar mag worden aangenomen). Er is niet veel fantasie voor nodig om te beseffen dat liberalisering een vermindering van stigmatisering, criminalisering en uitstoting en dus ook van verloedering met zich zal brengen. Uit de evaluatie7 van een experiment met morfineverstrekking (waar overigens weinig enthousiasme uit spreekt) blijkt dat inderdaad een vermindering in verloedering is opgetreden.

 

Het lijkt niet te gewaagd de conclusie te trekken dat, indien er geen andere factoren in het spel zouden zijn, op grond van de te verwachten vermindering van het verschijnsel verloedering, zou moeten worden overgegaan op liberalisering van harddrugs .

 

6. Buurtoverlast

Allereerst de vraag wat we onder buurtoverlast moeten verstaan. Van Laar en Van Ooyen8 die aan dit onderwerp een uitgebreide literatuurstudie wijdden, geven hieromtrent het beste inzicht. Zij maken om te beginnen het terechte onderscheid tussen de feiten en de beleving. (Er blijkt in de beleving verschil aan te wijzen als er gedifferentieerd wordt naar leeftijd, geslacht en sociaal/economisch niveau en de al of niet aanwezigheid van kinderen in het gezin.) Naast de vele vormen van soms gewelddadige verwervingscriminaliteit9 noemen de auteurs: drukte en lawaai (o.a. schreeuwen en luidruchtig gedrag in de nacht), intimidatie, aanklampen en lastigvallen, bedelen, openbaar drugsgebruik soms voor de deur, stank en vervuiling van de buurt (feces, urine, overgeefsel, voedselresten en afval), vechtpartijen soms tussen concurrerende dealers, verkeersoverlast (vooral i.v.m. drugstoerisme en drugsrunners), verkeerd aanbellen in de nacht (een algemene klacht), samenscholingen, drugskoeriers bij scholen, weggegooide spuiten (ook op kinderspeelplaatsen), agressief verkoopsgedrag, rondhangen van ongure types, overbewoning, brandgevaar, confrontatie tussen spuiters en kinderen, ordeverstoring en represailles bij klachten. Al deze vormen van overlast kunnen aanleiding zijn tot bezorgdheid, ergernis en gevoelens van (grote) angst en onveiligheid en het niet meer onbelemmerd het huis durven verlaten, vooral niet in het donker. De vraag is nu welk deel van de totale overlast drugsgerelateerd is. Daaromtrent is maar één lokaal cijfer bekend. Het betreft het Meldpunt Bestrijding Extreme Overlast in Amsterdam-Westerpark dat in 1993 is nagegaan welk deel van deze klachten op drugs betrekking had: 30%. (Hierbij is de overlast ten gevolge van softdrugs inbegrepen; meestal gaat het wat dat betreft om rumoer bij koffieshops.) De rest van de klachten had, zo constateerde men, betrekking op alcoholmisbruik, psychiatrische patiënten, gokverslaafden en andere asociale personen. Het is echter niet onwaarschijnlijk dat overlast ten gevolge van harddrugs venijniger van karakter is en meer zorgen baart dan andere overlast. Ondanks het gebrek aan statistisch materiaal kunnen we wel vaststellen dat het probleem wijd verbreid is. In vele zo niet alle grote en middelgrote steden is het probleem gesignaleerd. Verwacht mag worden dat in het bijzonder de overlast verbonden met verwervingscriminaliteit en de aanwezigheid van drugspanden aanzienlijk zullen verminderen als drugs vrij beschikbaar komen.

 

Daarom lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat, als er geen andere overwegingen in het spel waren, drugs dienden te worden geliberaliseerd ook al zal daarmee slechts een deel van het overlastprobleem kunnen worden opgelost.

 

7. Politiële en ambtelijke corruptie

Over dit onderwerp is wel iets bekend. In de laatste tijd zijn twee grote onderzoeken gepubliceerd die beide betrekking hebben op buitenlandse politiekorpsen te weten  resp. de Belgische politie10  en de politie van New York11. Zij  tonen aan dat corruptie voorkomt en wel meer dan strikt incidenteel. Verder wordt in het verslag van de Enquêtecommissie Opsporingsmethoden12 melding gemaakt van enige (overigens niet alleen op drugs betrekking hebbende) Nederlandse gevallen van corruptie, waarbij niet alleen politiemensen, maar ook douanebeambten, gevangenisbewakers, leden van de Koninklijke Marechaussee en zelfs een journalist betrokken waren. Zo zijn, meldt het verslag, in de afgelopen vijf jaar op Schiphol door zeven leden van de Koninklijke Marechaussee en zeven douanebeambten allerlei hand- en spandiensten verleend aan de georganiseerde drugscriminaliteit. Waar het in dit verband om gaat is, dat het zeker is dat corruptie meer dan incidenteel voorkomt. Wat daarvan de precieze oorzaken ook moge zijn, duidelijk is dat corruptie mede berust op de aanwezigheid van kapitaalkrachtige criminelen die belang hebben bij het sturen van politiële activiteiten en ambtelijke beslissingen. Ook al zou corruptie volledig worden geëlimineerd in Nederland, dan nog moeten we ons realiseren dat het gevaar van nieuwe gevallen altijd aanwezig is. De ambtelijke salarissen zijn misschien niet slecht maar het gevaar van verleiding door het grote geld afkomstig uit de miljoenen- of miljardenfondsen van de drugscriminelen is permanent aanwezig.

 

Dit simpele feit leidt tot de conclusie dat het aangewezen is, als er geen andere overwegingen een rol zouden spelen, de georganiseerde drugscriminaliteit de wind uit de zeilen te nemen door het drugsbeleid te liberaliseren, ook al moeten we ons realiseren dat de drugsmaffia wel de belangrijkste maar niet de enige bron van corrumperende criminaliteit is.

 

8. Intimidatie van politie- en justitieambtenaren

Intimidatie van politie- en justitieambtenaren komt voor, zoals uit verschillende publicaties blijkt. In het eerder genoemde verslag van de Enquêtecommissie Opsporingsmethoden13 wordt daar eveneens melding van gemaakt. Ook hier gaat het niet alleen om drugscriminaliteit. De volgende vormen van intimidatie worden gesignaleerd: het zogenaamde ‘naar huis brengen’, bedreigingen thuis en op het werk, inbraken o.a. in woningen van politie- en justitieambtenaren, dreigen met ontvoering, aanslagen op politiebureaus, het versturen van brieven met kogels naar politiemensen. Het Algemeen Politie-blad14 maakt verder melding van het volgende navrante geval: Een lid van een criminele organisatie fotografeert en filmt een rechercheur met zijn gezin in een restaurant (dat moet men zich blijkbaar laten welgevallen in een democratie). Later wordt in het circuit rondverteld, dat men de dochter van deze politieman ‘te grazen’ zal nemen, als een lid van deze bende vast zou komen te zitten. De criminelen bleken op de hoogte te zijn van het werkadres van deze dochter.

 

De conclusie is overduidelijk: Om dit ernstige verschijnsel tegen te gaan zou onmiddellijk tot liberalisering moeten worden overgegaan, als er geen andere overwegingen in het spel waren, ook al moeten we ook hier beseffen dat de drugscriminaliteit misschien wel de belangrijkste maar niet de enige boosdoener is. 

 

9. Het grote gevaar van een goed georganiseerde en kapitaalkrachtige drugscriminaliteit

Hoewel het gevaar van een goed georganiseerde en kapitaalkrachtige criminele onderwereld reeds aan de orde is gesteld in de punten 7 en 8, kan het geen kwaad hier nog eens separaat aandacht voor te vragen. Gebleken is in ieder geval dat een war on drugsbenadering deze vorm van criminaliteit niet kan elimineren, maar juist versterkt. Er wordt in geen enkele vorm van criminaliteit zo veel geld verdiend als in de drugshandel. Bovendien komt uit de drugsomzet het merendeel van de totale criminele inkomsten voort. Blijkens een onderzoek van Inter Acces Risk Management bedraagt de mondiale criminele omzet ca.1000 miljard US dollar, waarvan 80% narcotica (d.w.z. soft- en harddrugs) betreft.15 Dat brengt afgezien van de reeds besproken euvelen mee, dat er van de georganiseerde drugscriminaliteit een voortdurende en grote aantrekkingskracht uitgaat en verder dat criminelen met de verworven vermogens invloed gaan uitoefenen in de bovenwereld. En beide zijn hoogst onwenselijke verschijnselen. We hebben hier nog geen Colombiaanse toestanden met systematische intimidatie en omkoping van politici en het vermoorden van kritische journalisten en magistraten, maar de dreiging is er wel, want de machtige, rijke en soms bijna onaantastbare misdaadbazen worden steeds driester. De georganiseerde drugscriminaliteit lijkt op het veelkoppige monster, dat als er één kop wordt afgehakt er onmiddellijk twee doet aangroeien.

 

Andermaal is de conclusie duidelijk: Indien er geen andere overwegingen zouden zijn, diende onverwijld besloten te worden tot liberalisering van het harddrugsbeleid (waar immers betrekkelijk makkelijk grote vermogens worden verdiend), ook al moeten we beseffen dat een groot deel van de drugswereld ander crimineel emplooi zal zoeken.

 

Niet alle determinanten wegen natuurlijk even zwaar. Hier wordt het vermoeden uitgesproken dat de aanwezigheid van een georganiseerde, sterke en kapitaalkrachtige drugscriminaliteit met haar ernstige disfunctionele consequenties het meeste gewicht in de schaal dient te leggen zonder overigens iets aan het gewicht van de andere determinanten te willen afdoen. Verder moet hier nog worden opgemerkt dat algemene (dus niet aan een buurtproblematiek gekoppelde) gevoelens van angst en onveiligheid, anders dan aanvankelijk werd gedacht, geen determinant van enige betekenis vormt. In de eerste plaats blijkt de relatie tussen risico en gevoelens van angst en onveiligheid slechts in beperkte mate aanwezig en in de tweede plaats kan slechts een beperkt percentage van de risico’s aan drugsverslaafden worden toegekend.16

 

Legal moralism

Binnen de wijsgerige ethiek bestaat de leer van het legal moralism. Deze leer gaat ervan uit dat het tot de taak van de overheid behoort immoreel geacht gedrag tegen te gaan en zo nodig te bestraffen ook als anderen van dit gedrag geen schade ondervinden. Het gaat dan om gedragingen en gedragscomplexen als overspel, prostitutie, homoseksualiteit, het bekijken van pornofilms, gokken, atheïsme, poging tot zelfdoding, het nuttigen van sterke drank en het gebruik van drugs. Zoals bekend wordt in veel moslimlanden de leer van het legal moralism omhelsd. De meeste van genoemde ‘zonden’ zijn in deze landen strafbaar. In de westerse wereld is deze leer echter stapje voor stapje verlaten. Er wordt in onze cultuur tegenwoordig een principieel onderscheid gemaakt tussen zonde en misdaad en de zondebestrijding wordt overgelaten aan de kerk, het gezin en de vormingsinstituten. Zo heeft men in de loop van de tijd hier feitelijk of formeel alle genoemde gedragingen en gedragscomplexen gelegaliseerd, met uitzondering vooralsnog van harddrugs. De grote vraag is of we hier niet te maken hebben met een ontwikkeling die op zeker moment min of meer onontkoombaar zich tot drugs zal uitstrekken op soortgelijke wijze als ooit de afschaffing van de slavernij en dekolonisatie onontkoombare ontwikkelingen waren.

 

De invloed van repressie

Repressie schijnt niet zonder meer een gunstige invloed te hebben op prevalentie en incidentie.17 De relatie ligt soms omgekeerd. In Amerika is uit een onderzoek van 1981 gebleken dat de staten met de strengste straffen voor softdrugs ook het relatief grootste gebruik voor hun rekening kregen. Deze bevinding werd in een onderzoek uit 1995 bevestigd.18 Natuurlijk mogen we hier geen vergaande conclusies aan verbinden, zeker niet omdat er mogelijkerwijs op dit punt een verschil bestaat tussen hard- en softdrugs. Wel moet het aanzetten tot diepgravend onderzoek, want de bevindingen zijn uiterst relevant voor het beleid.

 

De onderlinge samenhang der verschijnselen

Er moet nog aandacht gevraagd worden voor de onderlinge samenhang van de verschillende aspecten van de drugsproblematiek. Bekijkt u bijvoorbeeld eens de volgende reeks: meer vervolging ’ hogere prijzen ’ meer straatcriminaliteit ’ meer verloedering ’ meer drugsdoden. En de laatste drie factoren kunnen ieder voor zich weer meer verzet tegen het huidige beleid oproepen. Ook het volgende cybernetische effect zou kunnen optreden: meer vervolging ’ hogere prijzen ’ een financieel machtiger drugsmaffia ’ meer corruptieve kracht ’ meer lekken bij de politie ’ afzwakking van de vervolging. Met deze (mogelijke) onderlinge verbondenheid van de in het spel zijnde factoren moet natuurlijk steeds rekening worden gehouden.

 

Slotbeschouwing

 In de voorgaande conclusies bij de determinanten is voortdurend sprake geweest van een voorwaardelijke toevoeging: ‘als er geen andere overwegingen zouden zijn’. Het wordt tijd deze contra-overwegingen, die in feite ook determinanten zijn, aan de orde te stellen. Het gaat om de volgende:

1. Het inzicht dat alles in het werk gesteld moet worden om verslaafden van hun verslaving af te brengen onafhankelijk van de vraag wat de wensen en mogelijkheden van de verslaafden zelf zijn.

2. Angst voor toeneming van het aantal drugsverslaafden.

3. Angst voor verslechterende buitenlandse betrekkingen.

Het eerste punt, het inzicht dat verslaafden coûte que coûte hun verslaving op dienen te geven, moet, ofschoon nog veelvuldig aangehangen, als verouderd worden beschouwd. Pogingen drugsverslaafden de drugs te onthouden leiden niet tot het beoogde resultaat doch slechts tot criminaliteit en verloedering met respectievelijk ellende, ziekte en mortaliteit als consequentie. Het derde punt, angst voor verslechterende buitenlandse betrekkingen, moet natuurlijk als een reële determinant worden aangemerkt. Niettemin is er iets mis mee. Het kan namelijk zeer goed zijn dat dit aspect reëel en tegelijk ondeugdelijk is. Dat is namelijk het geval als onomstotelijk zou zijn aangetoond dat liberale politiek aangewezen is en het buitenland dit inzicht niettemin afwijst. In dat geval zal misschien zowel politieke moed als internationale voorlichting geboden zijn. Het juiste beleid kan wel langdurig maar niet blijvend verloochend worden. Blijft over punt twee: angst voor toeneming van het aantal drugsverslaafden. Bij liberalisering in de vorm van het zonder meer vrijgeven van de drugshandel is dat gevaar natuurlijk aanwezig. Maar er kan ook gekozen worden voor een andere vorm van liberalisering: op landelijke schaal overgaan op een gecontroleerde en ruimhartige verstrekking van drugs aan verslaafden, een oplossing die waarschijnlijk op dit moment als de meest adequate moet worden aangemerkt, ook al is duidelijk dat daarmee niet alle problemen voortkomend uit de aanwezigheid van een georganiseerde criminaliteit kunnen worden opgelost en ook al is het denkbaar dat deze benadering tot een beperkte incidentie zal leiden. Het enige over het laatstegenoemde onderwerp gevonden gegeven wijst overigens niet in die richting: In het blad Spuit elf19 wordt het verslag van ene Dr. John Marks gereleveerd, die als heroïne verstrekkende arts in Liverpool werkt. Hij geeft aan dat er in 1989 in de wijk waar wel drugs op recept worden verstrekt 15,83 nieuwe verslaafden per 10.000 inwoners aanwezig waren, terwijl in een andere wijk waar geen drugs op recept werden verstrekt 207,6 nieuwe verslaafden per 10.000 inwoners werden geteld. Nu is dit bericht door te veel onzekerheden omgeven om er grote waarde aan te kunnen hechten. Niettemin is het voldoende interessant om nader onderzoek te doen instellen naar dit verschijnsel. Dat de hiervoor voorgestelde maatregel een goede voorbereiding en een degelijke planning vereisen, zal voor iedereen die iets met de problematiek te maken heeft, duidelijk zijn. Tot slot moeten we in dit verband onder ogen zien dat natuurlijk ook de vorderingen die gemaakt worden bij het ontwikkelen van ontwenningtechnieken in deze problematiek een rol van betekenis spelen.

 

Het in de top van de landelijke politiek opperen van de hier voorgestelde oplossing zal ongetwijfeld opschudding veroorzaken en zou in dit stadium wel eens een onhaalbare optie kunnen blijken te zijn. Daarom wordt hier bij wijze van alternatief gepleit voor:

1. Het verlaten van iedere vorm van dogmatiek en vooringenomenheid bij alle politici t.a.v. de drugsproblematiek en het opbrengen, waar nodig, van de vereiste politieke moed.

2. Het entameren van gericht onderzoek en het wagen van evalueerbare, naar tijd en locatie begrensde, experimenten onder leiding van een wetenschappelijk (mogelijk zelfs internationaal) instituut.

3. Het stellen van een termijn waarbinnen een oplossing moet zijn bereikt.

4. Een niet versagende en permanente aandacht voor deze zaak bij regering en volksvertegenwoordiging.

5. Het bevorderen van een voortdurende polyloog met en tussen andere regeringen over dit onderwerp.

 

Laten we verder beseffen dat een nieuw en progressief beleid ook een gedifferentieerd beleid kan zijn dat per drugsoort anders luidt. Overigens zal het invoeren van de voorgestelde aanpak ten aanzien van alleen cocaïne (speed) en de opiaten (o.a. morfine, heroïne, opium en methadon) het probleem reeds in belangrijke mate onder controle kunnen brengen, waarbij natuurlijk niet verwacht moet worden dat de drugscriminaliteit zich volstrekt onbetuigd zal laten. Het is mogelijk dat uit de bevindingen en discussies het inzicht groeit dat het kwaad van een sterke kapitaalkrachtige drugscriminaliteit alleen al een groter euvel is dan een beperkt aantal verslaafden extra (dat bovendien minder crimineel en minder verloederd en beter geïntegreerd zal zijn). Als dit inzicht gaat rijpen, zal het motto misschien wel luiden: If you can’t beat them by beating them, beat them by joining them. 

                                                                                                                 

januari 1997

 

 

 

Noten

1. R.F. Meijer, A.C. Berghuis, K.E. Swierstra, J. de Waard & P.P.M. van Hooff: Drugs, delicten en handhavingskosten (Ministerie van Justitie, Centrale Directie Wetenschapsbeleid en Ontwikkeling), juli 1995, p.1 & 14. De schattingen dateren uit 1995.

2. Ibid p.1 & 17. De schattingen dateren uit 1995.

3. M. de Kort: Concept vooronderzoek drugsbeleid in Nederland (Stichting Toekomstscenario’s Gezondheidszorg) p.25 & 26.

4. Vademecum gezondheidsstatistiek 1996 (CBS) p.167. Waarschijnlijk moet men onder het begrip overdosis zoals hier gebezigd ook fatale combinaties van drugs en fatale kwaliteitsgebreken rekenen. Overigens lijken deze cijfers strijdig met het gegeven dat in de studie van De Korte op pagina 25 voorkomt: 74 sterfgevallen aan overdosis in Amsterdam alleen in 1993. In dit cijfer zijn echter ook de niet-ingezetenen meegerekend. Blijkbaar bestaat het aantal Amsterdamse overdosis-slachtoffers voor meer dan de helft uit buitenlanders.

5. L. Hoogenboezem: Moord en doodslag in Nederland (Maandbericht gezondheid [cbs] 95/7) p.7.

6. Wijnand Sengers: Kenmerken en ontstaansvoorwaarden van gebruik, verslaving en verloedering, Tijdschrift voor Alcohol en Drugs en andere Psychotrope Stoffen, jaargang 16 no.1 (1990) p.19 & 20.

7. Verdere verloedering voorkomen, Amsterdams experiment met gratis morfine matig succes, Binnenlands Bestuur, 10e jaargang, week 50, (15 december 1989) p.25.

8. M. van Laar & M. van Ooyen-Houben: Overlast door drugsgebruik,een literatuurstudie, NIAD, afdeling Onderzoek en Informatisering, 1995.

9. Genoemd worden o.m. inbraken in woningen, bergingen, bij artsen en apothekers, winkels, uit auto’s, postkantoren, diefstal op straat (fietsen, kinderwagens, zakkenrollen), heling, afpersing, vervalsing, fraude, overvallen, bedreigingen en berovingen. Hoewel verwervingscriminaliteit onder paragraaf 1. reeds aan de orde is gesteld, moet deze hier nogmaals figureren, omdat het hier vooral om het belevingsaspect gaat, terwijl het in de eerste paragraaf uitsluitend om het financiële aspect ging.

10. Brice de Ruyver & Cyrille Fijnaut: De restauratie van het recht van onderzoek? Tevreden experten over de Parlementaire Onderzoekscommissie ‘Mensenhandel’, verschenen in Kluwer Rechtswetenschappen België, Panopticum (1994).

11.  M. Mollen e.a.: Interim Report and Principal Recommendations, een onderzoek naar ‘allegations of police corruption and anti-corruption procedures of the New York City Police Department’. Dit onderzoek is niet gelezen. Er is slechts ter loops kennis van genomen doordat er enige in dit verband overigens belangrijke opmerkingen in het Belgische onderzoek aan zijn gewijd.

12. C.J.C.F. Fijnaut e.a.: Enquêtecommissie Opsporingsmethoden (Tweede Kamer 24072, no.16) p.135.

13. Ibid p.135, 137 & 138.

14. Redactioneel artikel van het ABP (Algemeen Politieblad): Veiligheid als beroepscultuur, jaargang 145, no. 20, 12 oktober 1996, p.13.

15. De Volkskrant van 15 februari 1997. Het bericht is telefonisch bij IARM geverifieerd.

16. Geraadpleegde literatuur: Statistisch Jaarboek 1995 (p.405) en Statistisch Jaarboek 1996 (p.411); Persbericht van het CBS d.d. 14/02/96: Ondanks meer diefstallen neemt de totale criminaliteit niet toe; D.J. Beukenhorst: Onveiligheidsgevoelens onder de bevolking. (Kwartaalbericht rechtsbescherming en veiligheid [cbs] 94/2)

17. Het begrip prevalentie heeft betrekking op het totale aantal verslaafden en incidentie staat voor de aanwas van nieuwe verslaafden.

18. De Kort, p.42.

19. Peter Bouwmans: Heroïne op recept in Nedersaksen?  in Spuit elf, juni 1995,  p.12.